З творів Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5660

Вивчіть цей уривок

  
/ 10837  
  

5660. En ander zilver doen wij nederdalen in onze hand; dat dit betekent dat er het voornemen is door een ware ergens anders vandaan het goede te verwerven, staat vast uit de betekenis van zilver, namelijk het ware, waarover hiervoor in nr. 5657;

en omdat met het zilver het ware wordt aangeduid, wordt met ander zilver een ander ware aangeduid; vandaar wordt er een ware ergens anders vandaan aangeduid; omdat er geen ander ware, dat het echte is, bestaat dan uit de Heer, Die het om niet geeft, is het ware zelf ook niet ergens anders vandaan; en uit de betekenis van doen nederdalen, namelijk het voornemen om te verwerven, te weten het goede van het ware, dat met het koren dat zij zouden kopen wordt aangeduid; de historische zin van de letter sluit in dat het andere zilver ook tot Jozef kwam om van hem spijs te kopen, dus niet ergens anders vandaan; maar de innerlijke zin blijft niet in de historische zin van de letter; deze bekommert zich niet om deze zin maar blijft in de zaak zelf, waarover wordt gehandeld; en deze zaak is dat indien zij als knechten onderworpen moeten worden, omdat enige ware dingen in het uiterlijk natuurlijke om niet waren gegeven, zij zich ergens anders vandaan het goede door het ware zouden verwerven; zodanig is ook de reeks in de innerlijke zin, want terstond daarop wordt gezegd ‘wij weten niet wie het zilver in onze reiszakken heeft gelegd’, waarmee wordt aangeduid dat zij niet geloofden, omdat zij niet wisten uit wie het ware in het uiterlijk natuurlijke was. Hetzelfde vindt plaats in het andere leven bij de geesten die door de ware dingen worden ingewijd in het goede en vooral hierin dat al het goede en ware uit de Heer invloeit; en wanneer zij bemerken dat al wat zij denken en willen invloeit en wel zo dat zij niet uit zich kunnen denken en willen, dan bestrijden zij dit zoveel als zij kunnen; zij geloven dat zij zo geen eigen leven zouden hebben en dat zo al het verkwikkelijke zou vergaan, want zij stellen dit in het eigene; en bovendien dat zij, indien zij uit zich het goede niet konden doen, noch het ware geloven uit zich, de handen zouden laten zakken zonder iets vanuit zich te doen en te denken en de invloeiing zouden afwachten; het wordt hun toegelaten zo te denken, ook in die mate dat zij bijna bij zichzelf concluderen dat zij het goede en het ware niet van daar willen aannemen, maar ergens anders vandaan, waar niet zo’n beroving van het eigene is; ook wordt het hun soms gegeven te zoeken waar zij het zouden vinden; maar daarna, wanneer zij het nergens vinden, keren zij die worden wederverwekt, terug en vanuit het vrije verkiezen zij het om ten aanzien van het willen en denken door de Heer te worden geleid; dan worden zij ook daarover ingelicht dat zij een hemels eigene zullen ontvangen zodanig als de engelen hebben en met dit eigene ook het gezegende en gelukzalige tot in het eeuwige. Wat betreft het hemels eigene, dit ontstaat vanuit de nieuwe wil die uit de Heer wordt gegeven en het verschilt van het eigene van de mens hierin dat zij niet meer zichzelf op het oog hebben in alle en de afzonderlijke zaken die zij verrichten en in alle en de afzonderlijke taken die zij leren en onderwijzen, maar dat zij dan de naaste op het oog hebben, het algemeen welzijn, de Kerk, het rijk van de Heer en zo de Heer Zelf. Het zijn de doelen van het leven die worden veranderd; de doelen van de lagere dingen te beogen, namelijk de wereld en zichzelf, worden verwijderd en de doelen van de hogere dingen beogen, worden daarvoor in de plaats gesteld; de doelen van het leven zijn niets anders dan het leven zelf van de mens, want de doelen zijn het willen zelf van de mens en zij zijn zijn liefden zelf, want de dingen die de mens liefheeft, wil hij en heeft hij ten doel; degene die met het hemels eigene wordt begiftigd, is ook in het kalme en in de vrede, want hij vertrouwt op de Heer en gelooft dat niets van het boze hem kan raken en hij weet dat de begeerten hem niet kunnen bestoken; en bovendien zijn zij die in het hemels eigene zijn, in het vrije zelf, want door de Heer geleid worden is het vrije; men wordt immers geleid in het goede, uit het goede tot het goede; daaruit kan vaststaan dat zij in het gezegende en gelukzalige zijn, want er is niets dat verstoort, niet iets van liefde van zich en dus niet iets van vijandschap, van haat of wraak; ook niet iets van liefde van de wereld en dus niet iets van bedrog, van vrees of onrust.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

З творів Сведенборга

 

The New Jerusalem and its Heavenly Doctrine #83

Вивчіть цей уривок

  
/ 325  
  

83. Of the heredity of man, spoken of above (n. 70-79), it is the love of self and of the world.

All men are born into evils of every kind, insomuch that their proprium is nothing but evil (n. 210, 215, 731, 874-876, 987, 1047, 2307-2308, 3701, 3812, 8480, 8550, 10283-10284, 10286, 10731). Therefore man is to be born again, that is, regenerated, in order that he may receive a new life from the Lord (n. 3701).

Hereditary evils are derived, increased, and accumulated from parents and ancestors in a long backward series, and not as is believed, from the first man's eating of the tree of knowledge (n. 313, 494, 2910, 3469, 3701, 4317, 8550). Therefore hereditary evils are at this day more malignant than formerly (n. 2122). Infants who die such, and are educated in heaven, are from heredity nothing but evils (n. 2307-2308, 4563). Hence they are of various dispositions and inclinations (n. 2300). Every man's interior evils are from the father, and the exterior from the mother (n. 1815, 3701).

Man superadds of himself new evils to such as are hereditary, which are called actual evils (n. 8551). No one suffers punishment in the other life for hereditary evils, but for actual evils, which return (n. 966, 2308). The more malignant hells are kept separate lest they should operate on the hereditary evils with men and spirits (n. 1667, 8806).

Hereditary evils are those of the loves of self and the world, which consist in man's loving himself more than God, and the world more than heaven, and in making his neighbor of no account (n. 694, 4317, 5660). And because these evils are contrary to the goods of heaven and to Divine order, man cannot but be born in mere ignorance (n. 1050, 1902, 1992, 3175). Natural good is connate with some, but nevertheless it is not good, because prone to all evils and falsities; and that good is not accepted in heaven unless it be made spiritual good (n. 2463-2464, 2468, 3304, 3408, 3469-3470, 3508, 3519, 7761).

  
/ 325  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for their permission to use this translation.