З творів Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4424

Вивчіть цей уривок

  
/ 10837  
  

4424. Wat de hiervoor aangevoerde woorden van de Heer in de innerlijke zin behelzen, kan zonder ontvouwing vaststaan: de Heer immers sprak daar niet zo door uitbeeldende en aanduidende dingen, maar door vergelijkingen; alleen wat de woorden van het laatste vers betekenen dient gezegd te worden, namelijk:

‘Hij zal hem verdelen en zijn deel zetten met de geveinsden; daar is wening en knersing der tanden’. Hij zal hem verdelen, betekent hun afscheiding en verwijdering van de goede en ware dingen; van hen toch die in de erkentenissen van het goede en ware zijn, zoals degenen zijn die binnen de Kerk zijn en toch in een leven van het boze, wordt gezegd dat zij worden verdeeld, wanneer zij daarvan worden verwijderd; want de erkentenissen van het goede en het ware worden in het andere leven van hen gescheiden en zij worden in de boze dingen en vandaar eveneens in de valse dingen gehouden; de oorzaak hiervan is deze dat zij niet door de erkentenissen van het goede en het ware gemeenschap zouden hebben met de hemel en door de boze dingen en de valse dingen daaruit gemeenschap met de hel en zo tussen beide hangen; en eveneens dat zij de goede en de ware dingen niet zouden ontwijden, wat plaatsvindt wanneer zij met de valse en de boze dingen worden vermengd. Iets dergelijks wordt eveneens aangeduid met de woorden van de Heer tot hem die het talent in de aarde had verborgen:

‘Neemt van hem het talent weg en geeft het aan degene die de tien talenten heeft; want eenieder die heeft, die zal gegeven worden, opdat hij overvloedig hebbe; van degene echter die niet heeft, van die zal genomen worden, ook wat hij heeft’, (Mattheüs 25:28, 29) en verder met de dingen die de Heer elders zegt bij (Mattheüs 13:12; Markus 4:25; Lukas 8:18). En zijn deel zetten met de geveinsden, betekent zijn lot, namelijk het deel, met hen die aan de buitenkant in het ware ten aanzien van de leer en in het goede ten aanzien van het leven verschijnen, maar aan de binnenkant niets van het ware geloven en niets van het goede willen, zij zijn dus de geveinsden; die zijn zo verdeeld; daarom verschijnen zij, wanneer hun de uiterlijke dingen worden afgenomen, zoals bij allen in het andere leven gebeurt, zodanig als zij zijn ten aanzien van de innerlijke dingen, namelijk zonder geloof en naastenliefde; toch hebben zij daarmee te koop gelopen om anderen te vangen ten einde eerbewijzen, gewin en roem te oogsten. Zij die binnen de verwoeste Kerk zijn, zijn bijna allen zodanig; zij hebben immers uiterlijke dingen, maar geen innerlijke; vandaar hebben zij een overstroming van de innerlijke dingen, zie nr. 4423. Daar zal een wening en knersing der tanden zijn, betekent hun staat in het andere leven: de wening de staat ten aanzien van de boze dingen en de knersing der tanden de staat ten aanzien van de valse dingen; tanden immers betekenen in het Woord de laagste natuurlijke dingen, in de echte zin de ware dingen ervan en in de tegenovergestelde zin de valse dingen ervan; de tanden stemmen ook daarmee overeen; daarom is de knersing van de tanden de botsing van de valse dingen met de ware dingen. Van degenen die in louter natuurlijke dingen zijn en in die vanuit de begoochelingen van de zinnen, en niets geloven wat zij daaruit niet zien, wordt gezegd dat zij in de knersing van de tanden zijn en in het andere leven schijnt het hun eveneens toe daarin te zijn wanneer zij vanuit hun begoochelingen gevolgtrekkingen maken ten aanzien van de ware dingen van het geloof. In een ten aanzien van het goede en het ware verwoeste Kerk wemelt het van zulke mensen. Iets eenders wordt ook elders met de knersing van de tanden aangeduid, zoals bij Mattheüs:

‘De zonen des koninkrijks zullen worden uitgeworpen in de uiterlijke duisternis; aldaar zal zijn wening en knersing der tanden’, (Mattheüs 8:12);

de zonen des koninkrijks zijn diegenen die in de verwoeste Kerk zijn; de duisternis is de valse dingen, nr. 4418; zij zijn immers in de duisternis wanneer zij in de nevelachtige wolk zijn, waarover eerder; de knersing der tanden is de botsing van de valse dingen met de ware dingen daar; evenzo elders, zoals bij, (Mattheüs 13:42, 50; 22:13; 25:30; Lukas 13:28).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

З творів Сведенборга

 

The New Jerusalem and its Heavenly Doctrine #122

Вивчіть цей уривок

  
/ 325  
  

122. The twelve disciples of the Lord represented the church as to all things of faith and charity in the complex, as did also the twelve tribes of Israel (n. 2129, 3354, 3488, 3858, 6397). Peter, James, and John represented faith, charity, and the goods of charity in their order (n. 3750). Peter represented faith (n. 4738, 6000, 6073, 6344, 10087, 10580). And John represented the goods of charity, see the preface to the eighteenth (Arcana Coelestia 2135) and twenty-second Arcana Coelestia 2760vvv1-2 chapters of Genesis.

That there would be no faith in the Lord, because no charity, in the last time of the church, was represented by Peter's thrice denying the Lord before the cock crew the third 1 time; for Peter there, in a representative sense, is faith; (n. 6000, 6073). "Cock crowing," as well as "twilight," signifies in the Word the last time of the church (n. 10134[1-13]). And "three" or "thrice," signifies what is complete to the end (n. 2788, 4495, 5159, 9198, 10127). The like is signified by the Lord's saying to Peter, when Peter saw John follow the Lord:

What is it to thee, Peter? follow thou Me, John; for Peter had said of John, What is this? (John 21:21, 22); (n. 10087).

John lay on the breast of the Lord, because he represented the good of charity (n. 3934, 10081). That the good of charity constitutes the church, is also signified by the words of the Lord from the cross to John:

Jesus saw His mother, and the disciple whom He loved, who stood by, and He said to His mother, Woman, behold thy son: and He said to that disciple, Behold thy mother; and from that hour that disciple took her to himself (John 19:26, 27).

"John" signifies the good of charity, and "woman" and "mother," the church; and the whole passage signifies that the church will be where the good of charity is; that "woman" in the Word means the church (see n. 252-253, 749, 770, 3160, 6014, 7337, 8994). And likewise "mother" (n. 289, 2691, 2717, 3703, 4257, 5580, 8897, 10490). All the names of persons and places in the Word signify things abstractly from them (n. 768, 1888,4310, 4442, 10329).

Примітки:

1. Swedenborg has "tertio," third, the Greek is second, see Mark 14:30, 72. In Arcana Caelestia 10134 Swedenborg has "bis," twice.

  
/ 325  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for their permission to use this translation.

З творів Сведенборга

 

Arcana Coelestia #379

Вивчіть цей уривок

  
/ 10837  
  

379. The fact that such things are meant by these statements is clear from what has gone before, and from the fact that 'one who is cursed' means one who became alienated, as also shown already in 245. For it is forms of iniquity and abomination, which are forms of hatred, that alienate a person and cause him to look downwards only, that is, towards bodily and earthly interests, and so to things that belong to hell. This takes place when charity is banished and annihilated. Indeed the bond that exists between the Lord and man is in that case put asunder. Charity alone, or love and compassion, is what joins the two together. Faith without charity never does so, for that is not faith, but mere knowledge such as even the devil's crew is able to possess and by which they are able to deceive and mislead the upright and pretend to be angels of light. Very wicked preachers are sometimes accustomed to act in a similar way; they preach with a zeal that seems to be an expression of inner godliness but is in fact nothing more with them than that which they bear on the lips. Can anyone be so lacking in judgement as to believe that faith alone residing in the memory has the power to achieve anything, or that mere thought from the same source has? Everyone from personal experience knows that nobody places any value on another person's words and assentings if these are not an expression of his will and intention. It is will and intention that make them acceptable and join one person to another. The activity of the will is the real person, not thought and utterance of that which he does not will. From the activity of his will he acquires a particular nature and disposition, for his will is what moves him. If his thoughts are of good, the essential element of faith, which is charity, is contained in his thinking, because it contains the will for good. But if he asserts that his thoughts are of good and yet lives wickedly, the activity of his will cannot possibly be anything else than the will of evil, and as a consequence faith does not exist.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.