Біблія

 

Hosea 7

Дослідження

   

1 Terwijl Ik Israel genees, zo wordt Efraims ongerechtigheid ontdekt, mitsgaders de boosheden van Samaria; want zij werken valsheid; en de dief gaat er in, de bende der straatschenders stroopt daar buiten.

2 En zij zeggen niet in hun hart, dat Ik al hunner boosheid gedachtig ben; nu omsingelen hen hun handelingen, zij zijn voor Mijn aangezicht.

3 Zij verblijden den koning met hun boosheid, en de vorsten met hun leugenen.

4 Zij bedrijven al te zamen overspel, zij zijn gelijk een bakoven, die heet gemaakt is van den bakker; die ophoudt van wakker te zijn, nadat hij het deeg heeft gekneed, totdat het doorgezuurd zij.

5 Het is de dag onzes konings; de vorsten maken hem krank door verhitting van den wijn; hij strekt zijn hand voort met de spotters.

6 Want zij voeren hun hart aan, als een bakoven, tot hun lagen; hunlieder bakker slaapt den gansen nacht; 's morgens brandt hij als een vlammend vuur.

7 Zij zijn allen te zamen verhit als een bakoven, en zij verteren hun rechters; al hun koningen vallen; er is niemand onder hen, die tot Mij roept.

8 Efraim, die verwart zich met de volken; Efraim is een koek, die niet is omgekeerd;

9 Vreemden verteren zijn kracht, en hij merkt het niet; ook is de grauwigheid op hem verspreid, en hij merkt het niet.

10 Dies zal de hovaardij van Israel in zijn aangezicht getuigen; dewijl zij zich niet bekeren tot den HEERE, hun God, noch Hem zoeken in alle deze.

11 Want Efraim is als een botte duif, zonder hart; zij roepen Egypte aan, zij gaan henen tot Assur.

12 Wanneer zij zullen henengaan, zal Ik Mijn net over hen uitspreiden, Ik zal ze als vogelen des hemels doen nederdalen. Ik zal ze tuchtigen, gelijk gehoord is in hun vergadering.

13 Wee hen, want zij zijn van Mij afgezworven; verstoring over hen, want zij hebben tegen Mij overtreden! Ik zou hen wel verlossen, maar zij spreken leugenen tegen Mij.

14 Zij roepen ook niet tot Mij met hun hart, wanneer zij huilen op hun legers; om koren en most verzamelen zij zich, maar zij wederstreven tegen Mij.

15 Ik heb hen wel getuchtigd, en hunlieder armen gesterkt; maar zij denken kwaad tegen Mij.

16 Zij keren zich, maar niet tot den Allerhoogste, zij zijn als een bedrieglijke boog; hun vorsten vallen door het zwaard; vanwege de gramschap hunner tong; dat is hunlieder bespotting in Egypteland.

   

З творів Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1186

Вивчіть цей уривок

  
/ 10837  
  

1186. Dat Aschur de redenering is, blijkt uit de betekenis van Aschur of Assyrië in het Woord, waar het altijd genomen wordt voor die dingen, die tot de redenering behoren, in beiderlei zin, namelijk voor de dingen van de rede en voor redeneringen - door de rede en door de redelijke dingen wordt eigenlijk dat verstaan, wat waar is, door de redenering en de spitsvondigheden datgene wat vals is - omdat Aschur de rede en de redenering betekent, wordt het meestal aan Egypte toegevoegd, dat de wetenschappelijke dingen betekent, want de rede en de redenering komt uit wetenschappelijke dingen voort. Dat Aschur de redenering betekent, blijkt bij Jesaja:

‘Wee Aschur, roede van Mijn toorn, hij denkt het recht niet, en zijn hart overdenkt het rechte niet; hij zegt: in de kracht van mijn hand heb ik het gedaan, en in mijn wijsheid, want ik ben verstandig’, (Jesaja 10:5, 7, 13);

waar Aschur staat voor de redenering, van wie dan ook gezegd wordt, dat hij het rechte niet denkt en overdenkt, en waarom er aan wordt toegevoegd: door zijn wijsheid, want hij is verstandig.

Bij Ezechiël:

‘Twee vrouwen, dochters van één moeder, hoereerden in Egypte, in haar jeugd hoereerden zij; de ene hoereerde en verliefde op haar boelen, Aschur (de Assyriërs); die nabij waren, bekleed met hyacint, vorsten en overheden, allemaal gewenste jongelingen, ruiters, rijdende op paarden; de zonen van Babel kwamen tot haar, en verontreinigden haar met hun hoererij’, (Ezechiël 23:2, 3, 5, 6, 17);

waar Egypte voor de verzamelde kennis staat, Aschur voor de redenering, de zonen van Babel voor de valsheden uit begeerten.

Bij dezelfde:

‘Jeruzalem, gij hebt gehoereerd met de zonen van Egypte, gij hebt gehoereerd met de zonen van Aschur; gij hebt de hoererij vermenigvuldigd tot aan het land Kanaän naar Chaldea’, (Ezechiël 16:26, 28, 29);

Egypte staat hier op dezelfde wijze voor de wetenschappelijke dingen; Aschur voor de redenering; het redeneren vanuit de wetenschappelijke dingen over geestelijke en hemelse dingen wordt, zowel hier als elders in het Woord, hoererij genoemd; eenieder kan zien, dat geen hoererij met Egyptenaren en met Assyriërs is bedoeld.

Bij Jeremia:

‘Israël, wat hebt ge te doen met de weg van Egypte, om de wateren van Schihar te drinken, en wat hebt ge met de weg van Aschur te doen, om de wateren van de rivier (de Eufraat) te drinken’, (Jeremia 2:18, 36);

op dezelfde wijze Egypte voor de wetenschappelijke dingen, en Aschur voor de redenering.

Bij dezelfde:

‘Israël is een verstrooide kudde, leeuwen hebben hem verjaagd, het eerst heeft de koning van Aschur hem opgegeten, en deze de laatste, de koning van Babel, heeft hem de benen verbrijzeld’, (Jeremia 50:17, 18);

Aschur voor de redenering over geestelijke dingen.

Bij Micha:

‘Deze vrede zal zijn, wanneer Aschur in ons land zal komen, en wanneer hij onze paleizen vertreden zal hebben, en wij zullen tegen hem stellen zeven herders, en acht vorsten van mensen, en zij zullen het land van Aschur afweiden met het zwaard en het land van Nimrod in dezelfde poorten, en hij zal bevrijden van Aschur, wanneer hij in ons land zal komen, en wanneer hij onze grenzen zal betreden’, (Micha 5:4, 5);

waar van Israël of van de geestelijke Kerk sprake is, waarvan gezegd wordt, dat Aschur, dat wil zeggen, de redenering, daar niet binnen zal gaan; het land van Nimrod staat voor zo’n godsdienst als door Nimrod is aangeduid, waarin innerlijke boosheden en valsheden zijn. Dat Aschur in het Woord ook de rede betekent, welke bij de mens van de Kerk is, waardoor hij het ware en goede doorziet, blijkt bij Hosea:

‘Zij zullen beven als een vogel uit Egypte, en als een duif uit het land van Aschur’, (Hosea 11:11);

waar Egypte staat voor de wetenschap van de mens van de Kerk en Aschur voor diens rede; dat de vogel het verstandelijk wetenschappelijke is, en de duif het redelijk goede, is al eerder aangetoond.

Bij Jesaja:

‘Te dien dage zal er een pad zijn van Egypte naar Aschur, en Aschur zal komen naar Egypte, en Egypte naar Aschur, en de Egyptenaren zullen Aschur dienen. Te dien dage zal Israël de derde wezen voor Egypte en Aschur, een zegen in het midden van het land, dat Jehovah Zebaoth zal zegenen, zeggende:

‘Gezegend zij Mijn volk Egypte, en het werk van Mijn handen Aschur, en Mijn erfdeel Israël’, (Jesaja 19:23, 24, 25);

waar van de geestelijke Kerk, Israël, sprake is; haar rede is Aschur, en haar wetenschap Egypte; deze drie maken de verstandelijke dingen van de mens van de geestelijke Kerk uit, in deze volgorde. Ook elders waar Aschur genoemd wordt, betekent dit het redelijk ware of valse, zoals bij, (Jesaja 20:1 tot het einde; 23:13; 27:13; 30:31; 31:8; 36 en 37; 52:4; Ezechiël 27:23, 24; 32:22; 31:3 tot het einde; Micha 7:12; Zefanja 2:13; Zacharia 10:11; Psalm 83:9);

Aschur voor de redenering; bij Hosea 5:13; 7:11; 10:6; 11:5; 12:2; 14:4;

en bij Zacharia 10:10);

waar het met betrekking tot Efraïm wordt genoemd, door wie het verstandelijke wordt aangeduid, maar daar het verkeerde.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Біблія

 

Jesaja 19

Дослідження

   

1 De last van Egypte. Ziet, de HEERE rijdt op een snelle wolk, en Hij zal in Egypte komen; en de afgoden van Egypte zullen bewogen worden van Zijn aangezicht, en het hart der Egyptenaren zal smelten in het binnenste van hen.

2 Want Ik zal de Egyptenaren tegen de Egyptenaren verwarren, dat zij zullen strijden een iegelijk tegen zijn broeder, en een iegelijk tegen zijn naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk.

3 En de geest der Egyptenaren zal uitgeledigd worden in het binnenste van hen, en hun raad zal Ik verslinden; dan zullen zij hun afgoden vragen, en den bezweerders, en den waarzeggers, en den duivelskunstenaars.

4 En Ik zal de Egyptenaars besluiten in de hand van harde heren, en een strenge koning zal over hen heersen, spreekt de Heere Heere der heirscharen.

5 En zij zullen de wateren uit de zee doen vergaan, en de rivier zal verzijpen en verdrogen.

6 Zij zullen ook de rivieren verre terugdrijven, zij zullen ze uithozen, en de gedamde stromen opdrogen; het riet en het schilf zullen verwelken.

7 Het papiergewas bij de stromen, aan de oevers der stromen, en al het gezaaide aan de stromen, zal verdrogen; het zal weggestoten worden, en niet meer zijn.

8 En de vissers zullen treuren, en allen, die den angel in de stromen werpen, zullen rouw maken; en die het werpnet uitbreiden op de wateren, zullen kwijnen.

9 En de werkers in het fijne vlas zullen beschaamd worden, ook de wevers van de witte stof.

10 En zij zullen met hun fondamenten verbrijzeld worden, allen, die voor loon lustige staande wateren maken.

11 Gewisselijk, de vorsten van Zoan zijn dwazen, de raad der wijzen, der raadgevers van Farao, is onvernuftig geworden; hoe kunt gijlieden dan zeggen tot Farao; Ik ben een zoon der wijzen, een zoon der oude koningen?

12 Waar zijn nu uw wijzen? Dat zij u nu te kennen geven of vernemen, wat de HEERE der heirscharen beraadslaagd heeft tegen Egypte.

13 De vorsten van Zoan zijn zot geworden, de vorsten van Nof zijn bedrogen; zij zullen ook Egypte doen dwalen, tot den uitersten hoek zijner stammen.

14 De HEERE heeft een zeer verkeerden geest ingeschonken in het midden van hen, en zij hebben Egypte doen dwalen in al zijn doen, gelijk een dronkaard zich om en om wentelt in zijn uitspuwsel.

15 En er zal geen werk wezen voor de Egyptenaren, hetwelk het hoofd of de staart, de tak of de bieze doen mag.

16 Te dien dage zullen de Egyptenaars zijn als de vrouwen; en zij zullen beven en vrezen vanwege de beweging van de hand des HEEREN der heirscharen, welke Hij tegen hen bewegen zal.

17 En het land van Juda zal den Egyptenaren tot een schrik zijn; zo wie het vermelden zal, die zal in zichzelven bevreesd wezen vanwege den raad des HEEREN der heirscharen, dien Hij tegen hen beraadslaagd heeft.

18 Te dien dage zullen er vijf steden in Egypteland zijn, sprekende de spraak van Kanaan, en zwerende den HEERE der heirscharen; een zal genoemd zijn een stad der verstoring.

19 Te dien dage zal de HEERE een altaar hebben in het midden van Egypteland, en een opgericht teken aan haar landpalen voor den HEERE.

20 En het zal zijn tot een teken, en tot een getuigenis den HEERE der heirscharen in Egypteland, want zij zullen tot den HEERE roepen vanwege de verdrukkers, en Hij zal hun een Heiland en Meester zenden, Die zal hen verlossen.

21 En de HEERE zal den Egyptenaren bekend worden, en de Egyptenaars zullen den HEERE kennen te dien dage; en zij zullen Hem dienen met slachtoffer, en spijsoffer, en zij zullen den HEERE een gelofte beloven en betalen.

22 En de HEERE zal de Egyptenaars dapper slaan, en genezen; en zij zullen zich tot den HEERE bekeren, en Hij zal Zich van hen verbidden laten, en Hij zal hen genezen.

23 Te dien dage zal er een gebaande weg wezen van Egypte in Assyrie, dat de Assyriers in Egypte, en de Egyptenaars in Assyrie komen zullen; en de Egyptenaars zullen met de Assyriers den Heere dienen.

24 Te dien dage zal Israel de derde wezen met de Egyptenaren en met de Assyriers, een zegen in het midden van het land.

25 Want de HEERE der heirscharen zal hen zegenen, zeggende: Gezegend zij Mijn volk, de Egyptenaars, en de Assyriers, het werk Mijner handen, en Israel, Mijn erfdeel!