Біблія

 

Genesis 10

Дослідження

   

1 Dit nu zijn de geboorten van Noachs zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en hun werden zonen geboren na den vloed.

2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Thiras.

3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath, en Togarma.

4 En de zonen van Javan zijn: Elisa, en Tarsis; de Chittieten en Dodanieten.

5 Van dezen zijn verdeeld de eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun huisgezinnen, onder hun volken.

6 En de zonen van Cham zijn: Cusch en Mitsraim, en Put, en Kanaan.

7 En de zonen van Cusch zijn: Seba en Havila, en Sabta, en Raema, en Sabtecha. En de zonen van Raema zijn: Scheba en Dedan.

8 En Cusch gewon Nimrod; deze begon geweldig te zijn op de aarde.

9 Hij was een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN; daarom wordt gezegd: Gelijk Nimrod, een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN.

10 En het beginsel zijns rijks was Babel, en Erech, en Accad, en Calne in het land Sinear.

11 Uit ditzelve land is Assur uitgegaan, en heeft gebouwd Nineve, en Rehoboth, Ir, en Kalach.

12 En Resen, tussen Nineve en tussen Kalach; deze is die grote stad.

13 En Mitsraim gewon de Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten,

14 En de Pathrusieten, en de Casluchieten, van waar de Filistijnen uitgekomen zijn, en de Caftorieten.

15 En Kanaan gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth,

16 En de Jesubiet, en de Amoriet, en de Girgasiet,

17 En de Hivviet, en de Arkiet, en de Siniet,

18 En de Arvadiet, en de Tsemariet, en de Hamathiet; en daarna zijn de huisgezinnen der Kanaanieten verspreid.

19 En de landpale der Kanaanieten was van Sidon, daar gij gaat naar Gerar tot Gaza toe; daar gij gaat naar Sodom en Gomorra, en Adama, en Zoboim, tot Lasa toe.

20 Deze zijn zonen van Cham, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, in hun volken.

21 Voorts zijn Sem zonen geboren; dezelve is ook de vader aller zonen van Heber, broeder van Jafeth, den grootste.

22 Sems zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud, en Aram.

23 En Arams zonen waren Uz, en Hul, en Gether, en Maz.

24 En Arfachsad gewon Selah, en Selah gewon Heber.

25 En Heber werden twee zonen geboren; des enen naam was Peleg; want in zijn dagen is de aarde verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan.

26 En Joktan gewon Almodad, en selef, en Hatsarmaveth, en Jarach,

27 En Hadoram, en Usal, en Dikla,

28 En Obal, en Abimael, en Scheba,

29 En Ofir, en Havila, en Jobab; deze allen waren zonen van Joktan.

30 En hun woning was van Mescha af, daar gij gaat naar Sefar, het gebergte van het oosten.

31 Deze zijn zonen van Sem, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, naar hun volken.

32 Deze zijn de huisgezinnen der zonen van Noach, naar hun geboorten, in hun volken; en van dezen zijn de volken op de aarde verdeeld na den vloed.

   

З творів Сведенборга

 

Arcana Coelestia #1073

Вивчіть цей уривок

  
/ 10837  
  

1073. And he was uncovered in the midst of his tent. That this signifies things thereby perverted, is evident from the signification of “uncovered” that is, naked. For he is called “uncovered and naked from the drunkenness of wine” in whom there are no truths of faith, and still more so is he in whom they are perverted. The truths of faith themselves are compared to garments which cover the goods of charity, or charity itself; for charity is the body itself, and therefore truths are its garments; or what amounts to the same thing, charity is the soul itself and the truths of faith are as the body, which is the clothing of the soul. The truths of faith are also called in the Word “garments” and a “covering” and therefore it is said in the twenty-third verse th (Genesis 9:23) at Shem and Japheth took a garment and covered the nakedness of their father. Spiritual things relatively to celestial are as a body that clothes the soul, or as garments that clothe the body; and in heaven they are represented by garments. In this verse, because it is said that he lay uncovered, it is signified that he stripped himself of the truths of faith by desiring to investigate them by means of the things of sense and by reasonings therefrom.

The like is signified in the Word by lying naked from drunkenness with wine, as in Jeremiah:

Rejoice and be glad, O daughter of Edom, that dwellest in the land of Uz; the cup shall pass through unto thee also; thou shalt be drunken, and shalt make thyself naked (Lamentations 4:21).

And in Habakkuk:

Woe unto him that maketh his companion drink, and also maketh him drunken, in order to look upon their nakednesses (Habakkuk 2:15).

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.