Ware Christelijke Religie #34

За Емануель Сведенборг

Вивчіть цей уривок

  
/ 853  
  

34. Dat het oneindig Goddelijke in de mensen als in zijn beelden is, blijkt vanuit het Woord, waarin men het volgende leest:

‘Tenslotte zei God: Laat ons mensen maken in Ons beeld, naar Onze gelijkenis; God schiep dan de mens in Zijn beeld, in het beeld van God schiep Hij hem’, (Genesis 1:26-27).

Hieruit volgt dat de mens een opnemend orgaan van God is, en dat hij orgaan is al naar gelang de hoedanigheid van de opneming. Het menselijk gemoed, van waaruit en waarnaar de mens een mens is, is in drie gebieden overeenkomstig de drie graden gevormd. Dit gemoed is hemels in de eerste graad, waarin ook de engelen van de hoogste hemel zijn; het is geestelijk in de tweede graad, waarin ook de engelen van de middelste hemel zijn; en het is natuurlijk in de derde graad, waarin ook de engelen van de laatste hemel zijn. Naar deze drie graden georganiseerd, is het menselijk gemoed het ontvangende vat van de Goddelijke invloeiing; toch vloeit het Goddelijke niet verder in dan voorzoveel de mens de weg effent of de deur opent. Wanneer de mens dit doet tot aan de hoogste of hemelse graad, dan wordt hij waarlijk een beeld van God, en na de dood een engel van de hoogste hemel. Maar wanneer de mens slechts tot de middelste of geestelijke graad de weg effent of de deur opent, dan wordt hij weliswaar een beeld van God, maar niet in die volmaaktheid, en na de dood een engel van de middelste hemel. Maar wanneer de mens slechts tot de laatste of natuurlijke graad de weg effent of de deur opent, dan wordt hij, wanneer hij God erkent en Hem met daadwerkelijke vroomheid vereert, een beeld van God in de laatste graad, en na de dood een engel van de laatste hemel. Maar wanneer hij God niet erkent en Hem niet met daadwerkelijke vroomheid vereert, dan legt hij het beeld van God af, en wordt aan een of ander dier gelijk; alleen met uitzondering van dit: dat hij het vermogen van verstaan en bijgevolg van spreken bezit. Wanneer hij dan de hoogste natuurlijke graad toesluit, die met de hoogste hemel overeenstemt, dan wordt hij ten aanzien van de liefde gelijk aan het beest van de aarde; maar wanneer hij de middelste natuurlijke graad toesluit, die met de middelste geestelijke graad overeenstemt, dan wordt hij ten aanzien van de liefde zoals een vos, en ten aanzien van het gezicht van het verstand gelijk een nachtvogel. Maar wanneer hij ook de laatste natuurlijke graad ten aanzien van zijn geestelijke toesluit, dan wordt hij ten aanzien van de liefde zoals een wild dier, en ten aanzien van het verstand van het ware gelijk een vis. Het Goddelijke Leven dat door de invloeiing vanuit de Zon van de engelenhemel de mens in werking brengt, kan met het licht vanuit de zon van de wereld vergeleken worden en met zijn invloeiing in een doorzichtig voorwerp. De opneming van het leven in de hoogste graad met de invloeiing van het licht in een diamant; de opneming van het leven in de tweede graad met de invloeiing van het licht in een kristal; en de opneming van het leven in de laatste graad met de invloeiing van het licht in glas of in een doorschijnend vlies. Maar wanneer deze graad ten aanzien van zijn geestelijke geheel en al werd toegesloten – hetgeen gebeurt, wanneer God geloochend wordt en de satan vereerd – dan kan de opneming van het van God uitgaande leven vergeleken worden met de invloeiing van het licht in de ondoorschijnbare dingen van de aarde, zoals in rottend hout of in moerassige grond of in mest, enzovoort; want dan wordt de mens een geestelijk lijk.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.