Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6845
6845. Omdat de plaats waarop gij staat, grond der heiligheid is het; dat dit betekent dat anders het Goddelijke niet kan binnentreden, staat vast uit de betekenis van de plaats, namelijk de staat, nrs. 2625, 2837, 3356, 3387, 4321, 4882, 5605; vandaar is de plaats waarop gij staat, de staat waarin hij nog is; en uit de betekenis van de grond der heiligheid, namelijk het heilige dat van de Heer voortgaat, dus is het de staat van het heilige, voortgaande van het Goddelijk Menselijke van de Heer, welke onder die woorden wordt verstaan.
Dat er wordt aangeduid dat anders het Goddelijke niet kan binnentreden, volgt uit het voorafgaande; indien namelijk de mens niet werd verwijderd van de zinlijke dingen, die de uiterlijke van het natuurlijke zijn, dat wil zeggen, indien hij niet werd opgeheven daaruit tot de innerlijke dingen, dan zou het Goddelijke niet kunnen invloeien.
De oorzaak dat het Goddelijke niet bij de mens kan invloeien zolang hij in het zinlijke is, is deze, dat de invloeiing uit het Goddelijke doorgaat tot aan de dingen toe die in de orde de laatste zijn, dus tot aan de zinlijke dingen toe, die de uiterlijke dingen van het natuurlijke bij de mens zijn; indien daarin louter lichamelijke en aardse zaken zijn, worden de Goddelijke dingen die invloeien, daar verstrooid, want zij stemmen niet samen; waarom de mens wanneer hij het Goddelijke zal gaan opnemen, dat wil zeggen, de dingen die van het geloof en van de liefde zijn, wordt opgeheven, dan vloeit het Goddelijke niet langer daarheen, namelijk in het uiterlijk zinlijke, maar in het innerlijk vlak waarin de mens is opgeheven.
Dat dit zo is, werd door veel ondervinding te weten gegeven.