Biblija

 

Jeremia 50:27

Studija

       

27 Doodt met het zwaard al haar varren, laat ze afgaan ter slachting; wee over hen, want hun dag is gekomen, de tijd hunner bezoeking!

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9229

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

9229. En mannen der heiligheid zult gij Mij zijn; dat dit de staat van het leven dan vanuit het goede betekent, staat vast uit de betekenis van de mannen der heiligheid, namelijk zij die door de Heer worden geleid, want het Goddelijke uit de Heer dat voortgaat is het Heilige Zelf, nrs, 6788, 7499, 8127, 8302, 8806; vandaar worden degenen die dat opnemen met het geloof en eveneens met de liefde, heilig genoemd.

Wie gelooft, dat de mens ergens anders vandaan heilig is, dan dat wat uit de Heer is en wordt opgenomen, bedriegt zich ten zeerste; want wat van de mens is en zijn eigene wordt genoemd, dat is boos; dat het eigene van de mens niets anders dan het boze is, zie de nrs. 210, 215, 694, 874-876, 987, 1047, 4328, 5660, 5786, 8480, 8944.

En dat voor zoveel als de mens van zijn eigene kan worden afgehouden, de Heer aanwezig kan zijn en dus dat de mens voor zoveel het heilige heeft, nrs. 1023, 1044, 1581, 2256, 2388, 2406, 2411, 8206, 8393, 8988, 9014.

Dat alleen de Heer heilig is en dat datgene alleen heilig is wat voortgaat uit Hem, dus dat wat de mens opneemt uit de Heer, blijkt overal uit het Woord, zoals bij Johannes: ‘Ik heilig Mijzelf, opdat ook zij mogen zijn geheiligd in de waarheid’, (Johannes 17:19); Zichzelf heiligen is Zich Goddelijk maken uit eigen macht; vandaar worden degenen in de waarheid geheiligd genoemd, die het Goddelijk Ware voortgaande uit Hem opnemen met het geloof en het leven.

Daarom sprak de Heer ook na de wederopstanding met de discipelen deze woorden en ‘in hen blies’, ‘ontvangt de Heilige Geest’; het inblazen was het uitbeeldende van de levendmaking door het geloof en de liefde, zoals ook in Genesis: ‘Jehovah blies in zijn neusgaten de adem der levens en de mens werd tot een levende ziel’, (Genesis 2:7) eender elders, zoals in (Psalm 33:6; 104:29,30; Job 32:8; 33:4; Johannes 3:8); daarom wordt het Woord ook geïnspireerd genoemd, omdat het uit de Heer is en werden degenen geïnspireerd genoemd die het Woord hebben geschreven; dat de adem, dus de inspiratie, overeenstemt met het leven van het geloof, zie de nrs. 97, 1119, 1120, 3883-3896; vandaar is het dat geest in het Woord genoemd is naar wind en dat het heilige uit de Heer de Wind van Jehovah wordt genoemd, nr. 8286 en dat de Heilige Geest het Heilig Voortgaande is uit de Heer, nrs. 3704, 4673, 5307, 6788, 6982, 6993, 8127, 8302, 9199; zoals ook bij Johannes, dat de Heer ‘doopt met de Heilige Geest’, (Johannes 1:33); en bij Lukas: ‘dat Hij doopt met de Heilige Geest en met vuur’, (Lukas 3:16); dopen in de innerlijke zin betekent wederverwekken, nrs. 4255, 5120, 9088; dopen met de Heilige Geest en met vuur, is wederverwekken door het goede van de liefde; dat het vuur het goede van de liefde is, zie de nrs. 934, 4906, 5215, 6314, 6832, 6834, 6849, 7324.

Bij Johannes: ‘Wie zal U niet vrezen, Heer en niet Uw Naam verheerlijken, omdat Gij alleen heilig zijt’, (Openbaring 15:4).

Door de engel wordt over de Heer bij Lukas gezegd: ‘Geboren zal worden uit u het Heilige’, (Lukas 1:35); en bij Daniël: ‘Ik was ziende in de gezichten van mijn hoofd op mijn legerstede, en zie, de Wakende en Heilige van de hemel daalde neer’, (Daniël 4:10,13); het Heilige en de Heilige daar voor de Heer.

Omdat de Heer alleen heilig is, wordt Hij daarom genoemd de Heilige Israëls, de verlosser, de Redder, de Wederverwekker, in het Oude Testament, zoals in, (Jesaja 1:4; 5:19,24; 10:20; 17:7; 22:6; 29:19; 30:11,12,15; 31:1; 37:23; 41:14,16,20; 43:3,14; 45:11; 47:4; 48:17; 49:7; 54:5; 55:5; 60:9,14; Jeremia 50:29; 51:5; Ezechiël 39:7; Psalm 71:22; 78:41; 89:19).

Daarom wordt de Heer in de hemel en vandaar de hemel zelf, genoemd: ‘Habitakel der Heiligheid’, (Jeremia 31:23; Jesaja 63:15; Jeremia 25:30; verder ‘Heiligdom’, (Ezechiël 11:16; 24:21; en eveneens ‘Berg der Heiligheid’, (Psalm 3:5).

En daarom werd het midden van de tent, waar ook de ark was waarin de Wet lag, ‘het Heilige der Heiligen’ genoemd, (Exodus 26:33,34); want door de Wet in de ark in het midden van de tent werd de Heer ten aanzien van het Woord uitgebeeld, want de Wet is het Woord, nrs. 6752, 7463.

Hieruit kan vaststaan, vanwaar het is dat de engelen heilig worden genoemd, (Mattheüs 25:31; Markus 8:38; Lukas 9:26; Psalm 149:1; Daniël 8:13; en ook de profeten, (Lukas 1:70) en ook de apostelen, (Openbaring 18:20); niet dat zij heilig zijn uit zich, maar uit de Heer, Die alleen Heilig is en uit Wie alleen het Heilige is; met de engelen immers worden de waarheden aangeduid, omdat zij de opnemingen van het Ware uit de Heer zijn, nrs. 1925, 4085, 4295, 4402, 7268, 7873, 8192, 8301; met de profeten de leer van het Ware dat door de Heer uit het Woord is, nrs. 2534, 7269; en met de apostelen alle waarheden en goedheden van het geloof die uit de Heer zijn, in een samenvatting, nrs. 3488, 3858, 6397.

De heiligingen bij het Israëlitische en het Joodse volk waren er, opdat de Heer Die alleen Heilig is, werd uitgebeeld en opdat werd uitgebeeld het Heilige dat uit Hem alleen is; vandaar de heiliging van Aharon en zijn zonen, (Exodus 29:1) e.v.; (Leviticus 8:10,11,13,30); de heiliging van hun klederen, zie vers 21 daar e.v.; de heiliging van het altaar, opdat het de heiligheid van de heiligheden zou zijn, zie vers 37 daar e.v.; de heiliging van de tent der samenkomst, van de ark der getuigenis, van de tafel, van alle vaten, van het reukaltaar, van het brandofferaltaar en van de vaten ervan en van het wasvat en van het voetstuk ervan’, (Exodus 30:26) e.v.

Dat de Heer het Heilige Zelf is dat werd uitgebeeld, blijkt ook uit de woorden van de Heer bij Mattheüs, in de innerlijke zin beschouwd: ‘Gij dwazen en blinden, wat is groter, het goud of de tempel, die het goud heiligt; en wat is groter, de gave of het altaar dat de gave heiligt’, (Mattheüs 23:17,19); door de Tempel werd de Heer Zelf uitgebeeld en eveneens door het Altaar; en met het goud werd het goede aangeduid dat uit de Heer is en met de gave of het slachtoffer werden de dingen aangeduid die van het geloof en van de naastenliefde zijn uit de Heer; dat de Heer door de Tempel werd uitgebeeld, zie de nrs. 2777, 3720; en door het Altaar, nrs. 2777, 2811, 4489, 8935, 8940; dat met het goud het goede uit de Heer werd aangeduid, nrs. 1551, 1552, 5658; en met het slachtoffer de eredienst uit het geloof en de naastenliefde die uit de Heer zijn, nrs. 922, 923, 2805, 2807, 2830, 6905, 8680, 8682, 8935.

Hieruit blijkt nu, vanwaar het is dat de zonen Israëls een heilig volk werden genoemd, (Deuteronomium 26:16,19) en elders; en hier mannen der heiligheid, namelijk vanwege, dat in de afzonderlijk dingen van hun eredienst werden uitgebeeld de Goddelijke dingen van de Heer en de hemelse en de geestelijke dingen van Zijn rijk en Zijn Kerk; daarom werden zij in de uitbeeldende zin heilig genoemd; zij zelf waren dus niet heilig, omdat de uitbeeldingen de heilige dingen beschouwden die werden uitgebeeld en niet de persoon die uitbeeldde, nrs. 665, 1097, 1361, 3147, 3881, 4208, 4281, 4288, 4292, 4307,4444, 4500, 6304, 7048, 7439, 8588, 8788, 8806.

Vandaar eveneens werd Jeruzalem heilig genoemd en Zion de berg der heiligheid, (Zacharias :3) en elders; en verder bij Mattheüs: ‘En de graven werden geopend en vele lichamen van de gestorven heiligen werden opgewekt en uitgegaan zijnde uit hun graven na de wederopstanding van de Heer, schreden zij binnen in de Heilige Stad en verschenen aan velen’, (Mattheüs 27:52,53).

Jeruzalem wordt daar de heilige stad genoemd, terwijl zij toch veeleer profaan is geweest, omdat de Heer daar toen gekruisigd is en vandaar wordt zij Sodom en Egypte genoemd bij Johannes: ‘Hun lichamen op de straat van de grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, waar ook onze Heer gekruisigd is’, (Johannes 11:8), maar zij werd heilig genoemd omdat zij het rijk van de Heer en de Kerk betekent, nrs. 402, 2117, 3654; dat gestorven heiligen daar zijn verschenen, wat voor sommigen in een gezicht heeft plaatsgevonden, betekende de zaliging van hen die van de geestelijke Kerk waren geweest en de verheffing in het heilige Jeruzalem, dus de hemel, van hen die tot aan die tijd toe waren vastgehouden in de lagere aarde, nrs. 6854, 6914, 7091, 7828, 3932a, 8049, 8054, 8159, 8321.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4288

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

4288. Deze zelfde dingen die tot hiertoe werden ontvouwd, betreffen ook de Joodse en de Israëlitische natie, die in het Woord Jakob wordt genoemd, zoals eerder in nr. 4279 werd gezegd en getoond; in die zin, die de historisch innerlijke wordt genoemd, wordt door deze woorden, namelijk ‘laat mij, omdat de dageraad is opgegaan’, aangeduid dat het uitbeeldende zich van Jakobs nakomelingen verwijderde, voordat zij in de uitbeeldende dingen van het land Kanaän kwamen. Eerder werd getoond hoedanig die natie was, namelijk dat er bij haar geen innerlijke eredienst was, maar alleen een uiterlijke, dus dat het hemels echtelijke van haar gescheiden was en dat er bij haar dus geen Kerk ingesteld heeft kunnen worden, maar slechts het uitbeeldende van een Kerk, zie nr. 4281. Maar men moet weten wat een uitbeeldende Kerk is en wat het uitbeeldende van een Kerk; een uitbeeldende Kerk is er, wanneer de innerlijke eredienst in de uiterlijke is; er is echter het uitbeeldende van een Kerk, wanneer er geen innerlijke eredienst is, maar wel een uiterlijke; in de ene en de andere zijn bijna eendere rituelen, namelijk eendere voorschriften, eendere wetten en eendere geboden; maar in de uitbeeldende Kerk stemmen de uiterlijke dingen overeen met de innerlijke, zodat zij één maken, maar in het uitbeeldende van een Kerk is er geen overeenstemming, omdat de uiterlijke dingen òf zonder innerlijke dingen zijn, òf daarmee in strijd; in de uitbeeldende Kerk is de hemelse en geestelijke liefde het voornaamste, maar in het uitbeeldende van een Kerk is de lichamelijke en wereldse liefde het voornaamste; de hemelse en geestelijke liefde is het innerlijke zelf, maar waar geen hemelse en geestelijke liefde is, maar alleen lichamelijke en wereldse liefde, is er een uiterlijke zonder het innerlijke. De Oude Kerk die na de vloed was, was een uitbeeldende Kerk, maar de Kerk die bij de nakomelingen van Jakob werd ingesteld, was slechts het uitbeeldende van een Kerk. Maar het onderscheid mag, om duidelijk uit te komen, door voorbeelden worden toegelicht: in de uitbeeldende Kerk was de Goddelijke eredienst op de bergen, omdat de bergen de hemelse liefde betekenden en in de hoogste zin de Heer, nrs. 795, 1430, 2722, 4210;

en wanneer zij de eredienst op de bergen hielden, waren zij in hun heilige, omdat zij dan tevens in de hemelse liefde waren. In de uitbeeldende Kerk keerden zij, wanneer zij de Goddelijke eredienst hielden, hun aangezichten naar de opgang van de zon, omdat door de opgaande zon ook de hemelse liefde werd aangeduid, nrs. 101, 1529, 1530, 2441, 2495, 3636, 3643; ook wanneer zij tot de maan opzagen, werden zij evenzo van een zekere heilige verering doordrongen, omdat de maan de geestelijke liefde betekende, nrs. 1529-1531, 2495, 4060; eveneens wanneer zij tot de sterrenhemel opzagen, omdat deze de engelenhemel of het rijk van de Heer betekende. In de uitbeeldende Kerk hadden zij tenten of tabernakels en daarin hielden zij de Goddelijke eredienst en zij hielden die heilig, omdat de tenten of de tabernakels het heilige van de liefde en van de eredienst betekenden, nrs. 414, 1102, 2145, 2152, 3312; dus zo in ontelbare andere dingen. In het uitbeeldende van een Kerk was er weliswaar in de aanvang eveneens een Goddelijke eredienst op de bergen en eveneens in de bossen, en verder was er ook een opzien naar de opgang van de zon en ook een opzien tot de maan en naar de sterren, evenzo een eredienst in tenten en tabernakels, maar omdat zij in een uiterlijke eredienst zonder de innerlijke waren, of in de lichamelijke en wereldse liefde, maar niet in de hemelse en geestelijke liefde en op die wijze de bergen en de bossen zelf vereerden en ook de zon, de maan en de sterren, maar ook hun tenten of tabernakels en zij vandaar die rituele dingen die in de Oude Kerk heilig waren geweest, afgodisch maakten, werden daarom de rituele dingen ingekort tot een algemene, namelijk tot de berg waar Jeruzalem lag en tenslotte waar Zion was en tot de opgang van de zon van daar af en vanuit de tempel en ook tot een gemeenschappelijke tent, die de tent der samenkomst werd genoemd en tenslotte tot de ark in de tempel en wel daarom opdat er het uitbeeldende van een Kerk zou bestaan, wanneer zij in een uiterlijk heilige waren; anders zouden zij de heilige dingen ontwijd hebben. Hieruit kan vaststaan welk onderscheid er is tussen een uitbeeldende Kerk en het uitbeeldende van een Kerk; in het algemeen, dat degenen die van de uitbeeldende Kerk waren, gemeenschap hadden met de drie hemelen ten aanzien van de innerlijke dingen, waaraan de uiterlijke dingen tot vlak dienden; maar zij die in het uitbeeldende van een Kerk waren, hadden geen gemeenschap met de hemelen ten aanzien van de innerlijke dingen, niettemin konden de uiterlijke dingen waarin zij werden gehouden tot vlak dienen en wel op wonderbaarlijke wijze vanuit de voorzienigheid van de Heer en wel daarom opdat er een vergemeenschapping zou bestaan tussen de hemel en de mens door iets wat op een Kerk leek, want zonder de vergemeenschapping van de hemel met de mens door iets van een Kerk zou het menselijk geslacht te gronde gaan; wat de overeenstemming van de innerlijke dingen is, kan niet in het kort worden gezegd; het moet in wat volgt, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, worden gezegd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl