5
En allen struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds, eer het uitsproot; want de HEEREGod had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen.
19
Want als de HEEREGod uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zoals Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn.