Biblija

 

Ezechiël 9

Studija

   

1 Daarna riep Hij voor mijn oren met luider stem, zeggende: Doet de opzieners der stad naderen, en elkeen met zijn verdervend wapen in zijn hand.

2 En ziet, zes mannen kwamen van den weg der Hoge poort, die gekeerd is naar het noorden, en elkeen met zijn verpletterend wapen in zijn hand; en een man in het midden van hen was met linnen bekleed, en een schrijvers-inktkoker was aan zijn lenden; en zij kwamen in, en stonden bij het koperen altaar.

3 En de heerlijkheid des Gods van Israel hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den man, die met linnen bekleed was, die de schrijvers-inktkoker aan zijn lenden had.

4 En de HEERE zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al deze gruwelen, die in het midden derzelve gedaan worden.

5 Maar tot die anderen zeide Hij voor mijn oren: Gaat door, door de stad achter hem, en slaat, ulieder oog verschone niet, en spaart niet!

6 Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe; maar genaakt aan niemand, op denwelken het teken is, en begint van Mijn heiligdom. En zij begonnen van de oude mannen, die voor het huis waren.

7 En Hij zeide tot hen: Verontreinigt het huis, en vervult de voorhoven met verslagenen; gaat henen uit. En zij gingen henen uit, en zij sloegen in de stad.

8 Het geschiedde nu, als zij hen geslagen hadden, en ik overgebleven was, dat ik op mijn aangezicht viel, en riep, en zeide: Ach, Heere Heere, zult Gij al het overblijfsel van Israel verderven, met Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem?

9 Toen zeide Hij tot mij: De ongerechtigheid van het huis van Israel en van Juda is gans zeer groot, en het land is met bloed vervuld, en de stad is vol van afwijking; want zij zeggen: De HEERE heeft het land verlaten, en de HEERE ziet niet.

10 Daarom ook, wat Mij aangaat, Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal hun weg op hun hoofd geven.

11 En ziet, de man, die met linnen bekleed was, aan wiens lenden de inktkoker was, bracht bescheid weder, zeggende: Ik heb gedaan, gelijk als Gij mij geboden hadt.

   

Iz Swedenborgovih djela

 

Ware Christelijke Religie #92

Proučite ovaj odlomak

  
/ 853  
  

92. 4. Het Menselijke, door middel waarvan God Zichzelf in de wereld gezonden heeft, is de Zoon van God. De Heer heeft herhaaldelijk gezegd, dat de Vader Hem gezonden heeft, en dat Hij uit de Vader gezonden is, zoals in Mattheüs: ‘Wie u ontvangt, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft’, (Mattheüs 10:40); ‘Hij echter antwoordde en zei: Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls’, (Mattheüs 15:24); ‘Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behoude worde’;

‘Want Hij die God gezonden heeft, die spreekt de woorden Gods, want Hij geeft de geest niet met mate’, (Johannes 3:17, 34);

‘Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven, opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren, wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft; Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie Mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven’, (Johannes 5:23-24);

‘Maar Ik heb een getuigenis, gewichtiger dan dat van Johannes, want de werken die Mij de Vader gegeven heeft om te volbrengen, juist de werken die Ik doe, getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft. En de Vader die Mij gezonden heeft, die heeft van Mij getuigenis gegeven. Gij hebt nooit Zijn stem gehoord of Zijn gedaante gezien, en Zijn woord hebt gij niet blijvend in u, want die Hij gezonden heeft, gelooft gij niet’, (Johannes 5:36, 37, 38);

‘Jezus antwoordde en zei tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem die Hij gezonden heeft’; ‘Dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft. Dat Ik van alles dat Hij Mij gegeven heeft, niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongsten dage. Want dit is de wil van Mijn Vader, dat eenieder die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage’; ‘Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage’;

‘Gelijk de levende Vader Mij gezonden heeft, en Ik leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij’, (Johannes 6:29, 39-40, 44, 57);

‘Jezus antwoordde hun en zei: Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem die Mij gezonden heeft’; ‘Wie uit zichzelf spreekt, zoekt zijn eigen eer, maar wie de eer zoekt van zijn zender, die is waar en er is geen onrecht in hem’;

‘Jezus dan riep: terwijl Hij in de tempel leerde, en sprak: Mij kent gij en gij weet, vanwaar Ik ben, en Ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar er is een Waarachtige, die Mij gezonden heeft en die gij niet kent. Ik ken Hem, want Ik kom van Hem en Hij heeft Mij gezonden’, (Johannes 7:16, 18, 28-29);

‘Ik ben niet alleen, maar Ik en die Mij gezonden heeft. En ook in uw wet staat geschreven, dat het getuigenis van twee mensen waar is’; ‘Ik ben het die van Mijzelf getuig, en ook de Vader die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij’; ‘En die Mij gezonden heeft, is met Mij. Hij heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd wat Hem behaagt’; ‘Indien God uw Vader was, zoudt gij Mij liefhebben, want Ik ben van God uitgegaan en gekomen’; ‘want Ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden’, (Johannes 8:16, 17, 18, 29, 42); ‘Wij moeten werken de werken van degene, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is’;

‘er komt een nacht waarin niemand werken kan. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het Licht der wereld’, (Johannes 9:4),

en heel vaak elders. En dit zegt Hij, omdat onder ‘in de wereld gezonden worden’, wordt verstaan: neerdalen en onder de mensen komen; en dit vond plaats door middel van het Menselijke, hetwelk Hij door de maagd Maria heeft aangenomen; en ook is het Menselijke werkelijk de Zoon Gods, aangezien het uit Jehovah God als Vader ontvangen werd, overeenkomstig Lucas: ‘Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en de Here God zal Hem de troon van Zijn vader David geven’; ‘En de engel antwoordde en zei tot Maria: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal ook het Heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden’, (Lucas 1:32, 35). Hij wordt genoemd: Zoon Gods, Zoon des Mensen en Zoon van Maria; en onder Zoon Gods wordt Jehovah God in Zijn Menselijke verstaan; onder Zoon des Mensen de Heer ten aanzien van het Woord; en onder Zoon van Maria, het eigenlijk menselijke, dat Hij heeft aangenomen. Dat onder Zoon Gods en onder Zoon des Mensen deze twee worden verstaan, zal in hetgeen volgt worden aangetoond. Dat onder Zoon van Maria het louter menselijke wordt verstaan, blijkt duidelijk uit de verwekking van de mensen: namelijk dat de ziel uit de vader is, en het lichaam uit de moeder; want in het zaad van de vader is de ziel en deze wordt bij de moeder met een lichaam bekleed, of wat hetzelfde is, al het geestelijke, dat de mens heeft, is uit de vader, en al het stoffelijke heeft hij uit de moeder. Wat de Heer betreft, het Goddelijke dat Hij had, was uit Jehovah de Vader, en het menselijke had Hij uit de moeder; deze twee verenigd zijn Gods Zoon. Dat dit zo is, blijkt duidelijk uit de geboorte van de Heer, waarover als volgt bij Lucas: ‘De engel Gabriël zei tot Maria: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal het Heilige, dat uit u geboren wordt, Gods Zoon genaamd worden’, (Lucas 1:35). De Heer noemde Zichzelf ‘Gezondene uit de Vader’, ook om deze reden, omdat door de gezondene hetzelfde wordt aangeduid als door engel, want engel wil in de oorspronkelijke taal zeggen: de gezondene; want bij Jesaja wordt gezegd:

‘De Engel der aangezichten van Jehovah heeft hen bevrijd, om Zijn liefde en om Zijn lankmoedigheid heeft Hij hen verlost’, (Jesaja 63:9);

en bij Maleachi:

‘Snellijk zal tot Zijn tempel komen de Heer, die gijlieden zoekt, en de Engel des verbonds, die gijlieden begeert’, (Maleachi 3:1),

en ook elders. Dat de Goddelijke Drievuldigheid, God de Vader, Zoon en Heilige Geest in de Heer is, en dat de Vader in Hem het Goddelijke is – het Begin van alles – de Zoon het Goddelijk Menselijke, en de Heilige Geest het Goddelijke voortgaande, zal in het derde hoofdstuk van dit werk worden gezien, alwaar over de Goddelijke Drievuldigheid wordt gehandeld..

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.

Biblija

 

1 Peter 4:17

Studija

       

17 Want het is de tijd, dat het oordeel beginne van het huis Gods; en indien het eerst van ons begint, welk zal het einde zijn dergenen, die het Evangelie van God ongehoorzaam zijn?