Bibliorum

 

Amos 4

Study

   

1 Hoort dit woord, gij koeien van Basan! gij, die op den berg van Samaria zijt, die de armen verdrukt, die de nooddruftigen verplettert; gij, die tot hunlieder heren zegt: Brengt aan, opdat wij drinken.

2 De Heere Heere heeft gezworen bij Zijn heiligheid, dat er, ziet, dagen over ulieden zullen komen, dat men u zal optrekken met haken, en uw nakomelingen met visangelen.

3 En gij zult door de bressen uitgaan, een ieder voor zich henen; en gij zult, hetgeen in het paleis gebracht is, wegwerpen, spreekt de HEERE.

4 Komt te Beth-El, en overtreedt te Gilgal; maakt des overtredens veel, en brengt uw offers des morgens, uw tienden om de drie dagen!

5 En rookt van het gedesemde een lofoffer, en roept vrijwillige offers uit, doet het horen; want alzo hebt gij het gaarne, gij kinderen Israels! spreekt de Heere Heere.

6 Daarom heb Ik ulieden ook reinheid der tanden gegeven in al uw steden, en gebrek van brood in al uw plaatsen; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

7 Daartoe heb Ik ook den regen van ulieden geweerd, als er nog drie maanden waren tot den oogst, en heb doen regenen over de ene stad, maar over de andere stad niet doen regenen; het ene stuk lands werd beregend, maar het andere stuk lands, waar het niet op regende, verdorde.

8 En twee, drie steden togen om tot een stad, opdat zij water mochten drinken, maar werden niet verzadigd; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

9 Ik heb ulieden geslagen met brandkoren en met honigdauw; de veelheid uwer hoven, en uwer wijngaarden, en uwer vijgebomen, en uwer olijfbomen at de rups op; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

10 Ik heb de pestilentie onder ulieden gezonden, naar de wijze van Egypte; Ik heb uw jongelingen door het zwaard gedood, en uw paarden gevankelijk laten wegvoeren; en Ik heb den stank uwer heirlegeren zelfs in uw neus doen opgaan; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

11 Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sodom en Gomorra omkeerde, u, die waart als een vuurbrand, dat uit den brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

12 Daarom zal Ik u alzo doen, o Israel! omdat Ik u dan dit doen zal, zo schik u, o Israel! om uw God te ontmoeten.

13 Want zie, Die de bergen formeert, en den wind schept, en den mens bekend maakt, wat zijn gedachte zij, Die den dageraad duisternis maakt, en op de hoogten der aarde treedt, HEERE, God der heirscharen, is Zijn Naam.

   

from the Writings of Emanuel Swedenborg

 

Apocalyps Onthuld #440

Studere hoc loco

  
/ 962  
  

440. En zij hadden over zich een koning, de engel van de afgrond, wiens naam was in het Hebreeuws Abaddon en in het Grieks heeft hij de naam Apollyon, betekent dat in de satanische hel zij zijn die in de valse dingen vanuit begeerten zijn en door de totale vervalsing van het Woord de Kerk hebben verdorven.

Met een koning, de engel van de afgrond, wordt niet enig engel-koning daar aangeduid, maar het valse dat daar regeert; met de koning wordt immers in de echte zin degene aangeduid die in de ware dingen vanuit de aandoening van het goede is en abstract genomen dat ware zelf, nr. 20; en vandaar wordt in de tegengestelde zin met de koning diegene aangeduid die in de valse dingen vanuit de begeerte van het boze is en abstract genomen dat valse zelf; met de afgrond wordt de satanische hel aangeduid waar die geesten zijn, nrs. 387, 421; met de naam wordt aangeduid de hoedanigheid van de staat, nrs. 81, 122, 165.

Abaddon in de Hebreeuwse taal is de verdervende en de verderver; eender is Apollyon in de Griekse taal; en dit is het valse in uitersten, dat door de totale vervalsing van het Woord de Kerk had verdorven.

Met Abaddon in de Hebreeuwse tekst wordt de verderving aangeduid in de volgende teksten:

‘Uw waarheid in het verderf’, (Psalm 88:12).

‘De hel is naakt vóór Hem en geen deksel voor het verderf’, (Job 26:6).

‘Want het vuur zal tot de verderving toe verteren’, (Job 31:12).

‘Het verderf en de dood zeggen’, (Job 28:12).

Overigens worden de hel en de duivel de verderving en de verderver genoemd in, (Jesaja 54:16; Ezechiël 5:16; 9:1; Exodus 12:13), maar met een ander woord.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

from the Writings of Emanuel Swedenborg

 

Apocalyps Onthuld #20

Studere hoc loco

  
/ 962  
  

20. En ons maakt koningen en priesters, betekent Die geeft dat zij die geboren zijn uit Hem, dat wil zeggen, wederverwekt, in de wijsheid vanuit de Goddelijke Ware dingen en in de liefde vanuit de Goddelijke goede dingen zijn.

Het is bekend dat de Heer in het Woord koning en eveneens priester wordt genoemd: koning wordt Hij genoemd vanuit de Goddelijke Wijsheid en priester vanuit de Goddelijke Liefde en daarom worden zij die uit de Heer in de wijsheid zijn, zonen des konings en ook koningen genoemd en zij die uit Hem in de liefde zijn, worden dienaren en priesters genoemd; de wijsheid immers en de liefde bij hen is niet uit hen, dus is zij niet van hen, maar van de Heer; vandaar is het, dat zij onder de koningen en de priesters in het Woord worden verstaan; niet dat zij het zijn, maar dat de Heer in hen is en maakt dat zij zo worden genoemd.

Zij worden ook genoemd ‘uit Hem geborenen; zonen des koninkrijks; zonen des Vaders; en erfgenamen.

Uit Hem geborenen, (Johannes 1:12, 13), dat wil zeggen, vanuit het nieuwe geboren of wederverwekt, (Johannes 3:1 e.v.); zonen des koninkrijks, (Mattheüs 8:12; 13:38); zonen des Vaders in de hemel, (Mattheüs 5:45); erfgenamen, (Psalm 127:3; 1 Samuël 2:8; Mattheüs 25:34); en omdat zij erfgenamen, zonen des koninkrijks en uit de Heer als Vader, geborenen worden genoemd, worden zij koningen en priesters genoemd; verder wordt ook gezegd ‘dat zij met de Heer in Zijn troon zullen zitten’, (Openbaring 3:21).

Er zijn twee rijken waarin de algehele hemel is onderscheiden, het geestelijk rijk en het hemels rijk; het geestelijk rijk is dat wat het koningschap van de Heer wordt genoemd en omdat allen die daar zijn, in de wijsheid vanuit de ware dingen zijn, worden zij daarom verstaan onder de koningen, tot wie de Heer de mensen zal maken die in de wijsheid vanuit Hem zijn; en het hemels rijk is dat wat het priesterschap van de Heer wordt genoemd en omdat allen die daar zijn in de liefde vanuit de goede dingen zijn, worden zij daarom verstaan onder priesters, tot wie de Heer de mensen zal maken die in de liefde uit Hem zijn; eender wordt de Kerk van de Heer op aarde in twee rijken onderscheiden; over die rijken zie het werk ‘Over de Hemel en de Hel’, te Londen in het jaar 1758 uitgegeven, nrs. 24, 26.

Wie de geestelijke betekenis van koningen en priesters niet weet, kan dwalen in vele dingen die bij de profeten en in de Openbaring over hen wordt vermeld; zoals bij de profeten:

‘De zonen van de vreemdeling zullen uw muren bouwen en hun koningen zullen u bedienen; gij zult de melk der natiën zuigen, ja zelfs de borsten der koningen zuigen; opdat gij zult weten, dat Ik ben Jehovah, uw Heiland en uw Verlosser’, (Jesaja 60:10, 16).

‘Koningen zullen uw voedsterheren zijn en hun vorsten uw voedstervrouwen’, (Jesaja 49:23) en elders zoals in (Genesis 49:20; Psalm 2:10; Jesaja 14:9; 49:3; Klaagliederen 2:6, 9; Ezechiël 7:26, 27; Hosea 3:4; Zefanja 1:8).

Onder de koningen worden daar niet koningen verstaan, maar degenen die in de Goddelijke Ware dingen uit de Heer zijn en abstract genomen de Goddelijke Ware dingen, waaruit de wijsheid is.

Onder de koning van het zuiden en onder de koning van het noorden, die onder elkaar krijg voerden, (Daniël 11:1) e.v., worden ook niet koningen verstaan, maar onder de koning van het zuiden, zij die in de ware dingen zijn en onder de koning van het noorden degenen die in de valse dingen zijn.

Evenzo in de Openbaring, waar vele malen koningen worden genoemd, zoals in deze plaatsen:

‘De zesde engel goot de fiool uit over de grote rivier, de Eufraat en zijn water is uitgedroogd, opdat bereid zou worden de weg der koningen van de opgang der zon’, (Openbaring 16:12).

‘Met de grote hoer, zittende op vele wateren, hebben de koningen der aarde gehoereerd’, (Openbaring 17:2).

‘Van de wijn des toorns der hoererij van Babylon hebben alle natiën gedronken en de koningen der aarde hebben met haar gehoereerd’, (Openbaring 18:3).

‘En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun heirlegers vergaderd om krijg te voeren met Hem die op het witte Paard zat’, (Openbaring 19:19).

‘En de natiën die behouden zijn, zullen in Zijn schijnsel wandelen en de koningen der aarde zullen brengen hun heerlijkheid en hun eer in het Nieuwe Jeruzalem’, (Openbaring 21:24; 16:14; 17:2, 9-14; 18:9, 10); onder de koningen worden daar diegenen verstaan die in de ware dingen zijn en in de tegengestelde zin zij die in de valse dingen zijn en abstract genomen de ware of de valse dingen; onder de hoererij van Babylon met de koningen der aarde wordt de vervalsing van het ware van de Kerk verstaan; dat Babylon of de vrouw die zat op het scharlaken beest, niet heeft gehoereerd met koningen, maar dat zij de ware dingen van het Woord heeft vervalst, staat vast.

Uit deze dingen blijkt, dat onder de koningen tot wie de Heer degenen zal maken die uit Hem wijs zijn, niet wordt verstaan dat zij koningen zullen zijn, maar dat zij wijzen zullen zijn; dat dit zo is, ziet ook de verlichte rede; evenzo in wat volgt:

‘Gij hebt ons onze God gemaakt tot koningen en priesters, opdat wij zullen heersen op de aarde’, (Openbaring 5:10).

Dat de Heer onder de koning de Waarheid heeft verstaan, blijkt uit Zijn woorden tot Pilatus:

‘Pilatus zei tot Hem: Zijt Gij dan een koning? Jezus antwoordde: Gij hebt het gezegd, omdat Ik koning ben; hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik de waarheid getuigenis geven zou; een elk die vanuit die waarheid is, hoort Mijn stem.

Pilatus zei tot Hem: Wat is waarheid?, (Johannes 18:37, 38); van de waarheid getuigenis brengen, wil zeggen dat Hijzelf de Waarheid is; en omdat Hij Zich krachtens haar koning noemde, zei Pilatus: Wat is waarheid?, dat wil zeggen, is de waarheid wel koning?

Dat de priesters degenen betekenen die in het goede van de liefde zijn en abstract genomen, de goede dingen van de liefde, zal men hierna zien.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl