Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6073

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

6073. Wat zijn uw werken; dat dit betekent ten aanzien van de functies en de nutten, staat vast uit de betekenis van de werken, namelijk de goede dingen, nr. 6048, dus de nutten en de functies, want deze zijn de goede dingen; alle goede dingen die de goede dingen van de naastenliefde worden genoemd, zijn niets anders dan nutten en nutten zijn niets anders dan werken jegens de naaste, jegens het vaderland, jegens de Kerk en jegens het rijk van de Heer; ook wordt de naastenliefde zelf, in zich beschouwd, niet naastenliefde voordat zij daadwerkelijk wordt en een werk wordt; iemand liefhebben immers en hem niet het goede doen wanneer men kan, is niet liefhebben; maar hem het goede doen wanneer men kan en wel vanuit het hart, is hem liefhebben en dan liggen binnenin de daad zelf of in het werk alle dingen van de naastenliefde jegens hem bevat; de werken immers zijn de samenvatting van alle dingen van de naastenliefde en het geloof bij de mens en die zijn het die de geestelijke dingen worden genoemd en zij worden ook goede dingen door de uitoefening ervan, dat wil zeggen door de nutten. De engelen die in de hemel zijn, verlangen, omdat zij in het goede zijn vanuit de Heer, niets liever dan nutten te verrichten; deze zijn de verkwikkelijke dingen zelf van hun leven en zij genieten ook volgens de nutten gezegendheid en gelukzaligheid, nrs. 453, 454, 696, 997, 3645;

dit leert de Heer ook bij Mattheüs:

‘De Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen en dan zal Hij eenieder vergelden naar zijn werken’, (Mattheüs 16:27);

onder de werken worden hier niet de werken verstaan zodanig als die in de uiterlijke vorm verschijnen, maar zodanig als ze in de innerlijke vorm zijn; zij hebben namelijk het hoedanige van de naastenliefde in zich; de engelen zien de werken niet anders en omdat de werken de samenvatting zijn van alle dingen van de naastenliefde en van het geloof bij de mens en het leven maakt dat de naastenliefde naastenliefde en het geloof is, dus het goede, had daarom de Heer Johannes meer lief dan de overige discipelen en lag deze bij het avondmaal aan Zijn bors, (Johannes 21:20);

want door hem werden de goede dingen van de naastenliefde of de werken uitgebeeld; zie de voorreden tot Genesis in de hoofdstukken 18 en 22; daarom ook zei de Heer tot hem:

‘Volg Mij’ en niet tot Petrus, door wie het geloof werd uitgebeeld; zie dezelfde voorreden; en daarom zei het geloof, namelijk Petrus, door wie het geloof werd uitgebeeld, verontwaardigd:

‘Heer, wat echter deze; Jezus zei hem: Indien Ik wil dat hij blijve, totdat Ik kome, wat gaat het u aan; gij, volg Mij’, (Johannes 21:19, 21-23);

hiermee werd ook voorzegd dat het geloof de werken zou verachten en dat die niettemin bij de Heer zijn; zoals eveneens duidelijk kan vaststaan uit de woorden van de Heer tot de schapen en de bokken, (Mattheüs 25:34-36), waar niets anders dan de werken worden opgesomd. Dat het geloof echter de Heer zou verwerpen, blijkt uit de uitbeelding door Petrus daarin dat hij Hem driemaal verloochende; dat hij dit ’s nachts deed, betekent de laatste tijd van de Kerk, wanneer er geen naastenliefde meer is, nr. 6000;

en dat hij het driemaal deed, betekent dat die tijd dan volledig is ingetreden, nrs. 1825, 2788, 4495, 5159;

dat het was voordat de haan kraaide, betekent voordat het nieuwe van de Kerk zou ontstaan, want de ochtendschemering en de morgen, die op de nacht volgen, betekenen het eerste van de Kerk, nrs. 2405, 5962.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9410

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

9410. Zond Hij niet Zijn hand; dat dit betekent dat daar niet het ware in zijn macht is, staat vast uit de betekenis van de hand, namelijk de macht die er is door het ware; dat de hand de macht is, zie de nrs. 878, 3091, 3387, 4931-4937, 5327, 5328, 5544, 6947, 7011, 7188, 7189, 7518, 7673, 8050, 8153, 8281, 9025, 9133; dat zij er is door het ware, nrs. 3091, 3503, 6344, 6423, 8304; en dat alle macht van het ware is vanuit het goede, dus door het goede uit de Heer, nrs. 6948, 8200, 9327; daaruit blijkt dat met, ‘Hij zond Zijn hand niet tot de afgezonderde zonen Israëls’ wordt aangeduid dat degenen die zijn in de uiterlijke zin van het Woord gescheiden van de innerlijke niet het ware in zijn macht hebben.

De oorzaak dat bij hen niet het ware in zijn macht is, is deze dat zij gescheiden zijn van de hemel en zo van de Heer; het Woord immers verbindt de mens met de hemel en door de hemel met de Heer, aangezien alle dingen die van de zin van de letter van het Woord zijn, overeenstemmen met de geestelijke en de hemelse dingen, waarin de engelen zijn; en met dezen is er geen vergemeenschapping, indien het Woord slechts volgens de letter wordt gezien en niet tegelijk volgens enige leerstelling van de Kerk, dat het innerlijke van het Woord is.

Tot voorbeeld mogen dienen de woorden van de Heer tot Petrus: ‘Gij zijt Petrus en op deze rots zal Ik Mijn Kerk bouwen; en de poorten der hel zullen dezelve niet overmogen. En Ik zal u geven de sleutels van het Koninkrijk der hemelen en al wat gij zult hebben gebonden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemelen en al wat gij zult hebben ontbonden op de aarde, zal ontbonden zijn in de hemelen’, (Mattheüs 16:18,19); evenzo tot de discipelen: ‘Voorwaar zeg Ik u: Alle dingen die gij zult hebben gebonden op de aarde, zullen gebonden zijn in de hemel en alle dingen die gij zult hebben ontbonden op de aarde, zullen ontbonden zijn in de hemel’, (Mattheüs 18:18).

Zij die zijn in de uiterlijke zin van het Woord, gescheiden van de innerlijke, dus zij die gescheiden zijn van de ware leer van de Kerk, overreden zich dat zo’n macht door de Heer aan Petrus is gegeven en eveneens aan de overige discipelen van de Heer; vandaar die helse ketterij, dat het in het menselijk vermogen ligt om naar believen onverschillig wie ook in de hemel binnen te laten en van de hemel buiten te sluiten; terwijl toch volgens de ware leer van de Kerk, die ook het innerlijke van het Woord is, alleen de Heer die mogendheid heeft.

Daarom vatten degenen die in de uiterlijke dingen van het Woord zijn en tegelijk in de innerlijke, deze dingen die zijn gezegd over het geloof en de waarheden ervan die uit de Heer zijn en dat het geloof uit de Heer, dus de Heer Zelf, die mogendheid heeft en dus geenszins welk mens ook.

Dat dit zo is, kan vaststaan uit de uitbeelding van Petrus en van de twaalf discipelen en ook uit de betekenis van de rots en eveneens uit de betekenis van de sleutels; dat Petrus het geloof heeft uitgebeeld zie de voorrede tot (Genesis 18 en 22) en de nrs. 3750, 4738, 6000, 6073; en dat de twaalf discipelen van de Heer, zoals de twaalf stammen van Israël, alle dingen van het geloof en van de liefde hebben uitgebeeld, nrs. 3488, 3858, 6397; dat de Rots de Heer betekent ten aanzien van het geloof en dus het geloof dat uit de Heer is, nr. 8581; en dat de sleutels de macht betekenen, staat vast uit de plaatsen in het Woord, waar de sleutels worden genoemd, zoals bij Johannes: ‘Ik ben de Eerste en de Laatste, Die leeft en Ik ben dood geweest; maar zie, Ik leef in de eeuwen der eeuwen en Ik heb de sleutels der hel en des doods’, (Openbaring 1:18).

Bij dezelfde: ‘Deze dingen zegt de Heilige, de Ware, Die heeft de sleutel Davids, Die opent zodat niemand sluit en sluit zodat niemand opent’, (Openbaring 3:8); en bij Jesaja: ‘Ik zal de sleutel van het huis van David op Zijn schouder geven, opdat Hij opent en niemand sluit en ook niemand opent’, (Jesaja 22:22); dat in deze plaatsen de sleutel de macht is, is duidelijk; en dat alleen de Heer die heeft.

Hieruit kan vaststaan, hoedanig degenen zijn die in de uiterlijke zin van het Woord gescheiden van de innerlijke zijn, namelijk dat zij geen verbinding met de hemel hebben, dus ook niet met de Heer; zoals degenen die deze woorden van de Heer tot Petrus en tot de discipelen ontvouwen volgens de letter, dat zij voor zich de macht opeisen van het menselijk geslacht te zaligen en zich tot goden van hemel en aarde maken en dit uit de waanzinnige liefde van zich en van de wereld.

Eenieder die vanuit gezonde rede denkt, kan zien en begrijpen, dat de mens niet één zonde kan ontbinden, aangezien de zonde niet wordt ontbonden dan alleen door de formering van een nieuw leven, dat wil zeggen, door de wederverwekking uit de Heer; dat de wederverwekking voortduurt tot aan het einde van het leven van de mens in de wereld en daarna tot in het eeuwige, zie de nrs. 8548-8553, 8635-8640, 8742-8747, 8853-8858, 8958-8968.

Wat het Ware is zijn macht is, zal ook in het kort worden gezegd; dat de engelen in het Word machten worden genoemd en eveneens dat zij machten zijn, is in de Kerk bekend; maar zij zijn niet machten uit zichzelf, maar uit de Heer, aangezien zij de opnemenden zijn van het Goddelijk Ware dat uit de Heer is.

Zij hebben zo’n macht uit de Heer, dat één van hen duizend van de duivelse bende kan verjagen, in de hellen opsluiten en in bedwang houden.

Het Goddelijk Ware immers dat uit de Heer is, vervult de hemelen en maakt de hemelen, en indien u het wilt geloven, door dit Goddelijk Ware zijn alle dingen gemaakt en geschapen; het Woord, dat in den beginne bij God was en dat God was, waardoor alle dingen zijn geschapen en waardoor de wereld is gemaakt (Johannes 1:1-14), is het Goddelijk Ware; dat dit het enige substantiële is, waaruit alle dingen zijn, kunnen weinigen vatten, aangezien men heden ten dage geen ander idee heeft ten aanzien van het Goddelijk Ware, dan een zodanige opvatting als de spraak van de mond van een gebieder, volgens welke de bevelen moeten worden uitgevoerd; maar hoedanig idee men daarover dient te hebben, zie nr. 9407.

De Almacht van het Goddelijk Ware dat uit de Heer is, wordt in vele plaatsen in het Woord beschreven en eveneens bij Johannes in de Openbaring: ‘Er werd krijg in de hemel; Michaël en zijn engelen streden tegen de draak; de draak echter streed en zijn engelen, maar zij hebben niet overmocht en ook is hun plaats niet langer gevonden in de hemel.

Zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis’, (Openbaring 12:7,8,11); dat het bloed van het Lam is het Goddelijk Ware voortgaande uit het Goddelijk Menselijke van de Heer, zie de nrs. 4735, 6978, 7317, 7326, 7850, 9127, 9393, 9395; en dat het woord van hun getuigenis het opgenomen Goddelijk Ware is, is duidelijk.

Degenen die zijn in de uiterlijke zin van het Woord gescheiden van de innerlijke, dus zij die gescheiden zijn van de ware leer van de Kerk, vatten die profetische uitspraak niet anders dan volgens de letter, namelijk dat onder het bloed, bloed wordt verstaan, dus het lijden van de Heer, terwijl het toch is het Goddelijk Ware dat voortgaat uit de Heer dat daar met het bloed wordt aangeduid.

Zij die in de ware leer van de Kerk zijn, kunnen weten dat zij niet door het bloed worden gezaligd, maar door het Goddelijk Ware te horen en dat te doen, dus zij die zich door het Goddelijk Ware laten wederverwekken uit de Heer.

Dit weten, vatten, zien en doorvatten allen die in de verlichting zijn uit de Heer, dus allen die in het goede van de naastenliefde en van het geloof zijn, want deze mensen zijn het die worden verlicht.

Het volgende kan ik belijden: dat wanneer ik lees ‘het bloed des Lams’ en denk over het bloed van de Heer, de engelen bij mij niet anders weten dan dat ik lees ‘het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer’ en dat ik daarover denk.

Maar laten de eenvoudigen in hun leer blijven, dat zij door het bloed van de Heer worden gezaligd, als zij slechts leven volgens Zijn Goddelijk Ware; want zij die daarnaar leven, worden verlicht in het andere leven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9127

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

9127. Voor hem geen bloeden of bloedschuld; dat dit betekent niet schuldig aan het aangedane geweld, staat vast uit de betekenis van het bloed, namelijk in de hoogste zin het Goddelijk Ware voortgaande vanuit het Goddelijk Goede van de Heer en in de innerlijke zin daar het Ware van het Goede, waarover de nrs. 4735, 6978, 6378, 7317, 7326, 7846, 7850, 7877; en daarom wordt met bloed vergieten aangeduid, het Goddelijk Ware of het Ware van het Goede en eveneens het Goede zelf, geweld aandoen; want wie het ware geweld aandoet, die doet eveneens het goede geweld aan, aangezien het ware zo is verbonden met het goede, dat het ene van het andere is; daarom, indien het ene geweld wordt aangedaan, ook het andere geweld wordt aangedaan; hieruit blijkt dat voor hem geen bloedschuld, wordt aangeduid niet schuldig zijn aan het geweld dat het ware en goede is aangedaan.

Degene die ten aanzien van de innerlijke zin van het Woord niets kent, weet niet anders dan dat met bloeden in het Woord bloeden worden aangeduid en dat met bloed vergieten slechts wordt aangeduid de mens doden.

Maar in de innerlijke zin wordt niet gehandeld over het leven van het lichaam, maar over het leven van de ziel van de mens, dat wil zeggen, over zijn geestelijk leven, dat hij zal leven tot in het eeuwige; dit leven wordt in het Woord in de zin van de letter beschreven met zulke dingen die van het leven van het lichaam zijn, namelijk met het vlees en het bloed; en omdat het leven van de geestelijke mens ontstaat en blijft bestaan door het goede dat van de naastenliefde is en door het ware dat van het geloof is, wordt daarom het goede van de naastenliefde verstaan onder het vlees en het ware van het geloof onder het bloed in de innerlijke zin van het Woord; en in een nog innerlijker zin het goede dat van de liefde tot de Heer is onder het vlees, en het goede van de liefde jegens de naaste onder het bloed; in de hoogste zin, waarin alleen wordt gehandeld over de Heer, is het Vlees het Goddelijk Goede van de Heer, dus de Heer Zelf ten aanzien van het Goddelijk Goede en is het Bloed het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer, dus de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware.

Deze dingen worden verstaan onder het Vlees en het Bloed in de hemel, wanneer de mens het Woord leest; eender wanneer de mens tot het Heilig Avondmaal gaat, maar daar is het Brood het Vlees en is het Bloed de Wijn, aangezien met het Brood het volstrekt eendere wordt aangeduid als met het Vlees en met de Wijn het volstrekt eendere als met het Bloed.

Maar zij die zinlijk zijn, zoals de meeste mensen in de wereld heden ten dage, vatten dit niet; laten zij dus in hun geloof blijven, als zij slechts geloven, dat in het Heilig Avondmaal en in het Woord het Heilige is, omdat het uit het Goddelijke is.

Gegeven dat zij niet weten dat dit zo is, mogen degenen die toch over enige innerlijke doorvatting beschikken, dat wil zeggen, die boven het zinlijke kunnen denken, het overwegen of er bloed onder bloed en vlees onder vlees wordt verstaan, bij Ezechiël: ‘Zoon des mensen, zo zei de Heer Jehovih, zeg tot alle vogel van de hemel, tot alle wilde dier van het veld: Vergadert u en komt, vergadert u van rondom over Mijn slachtoffer, dat Ik voor u slachtoffer, een groot slachtoffer op de bergen van Israël, opdat gij vlees eet en bloed drinkt, het vlees der sterken zult gij eten en het bloed van de vorsten der aarde en gij zult drinken het bloed tot dronkenschap toe, van Mijn slachtoffer dat Ik zal slachtofferen voor u; gij zult verzadigd worden aan Mijn tafel, met paard en wagen en met de sterke en met alle man des krijgs; zo zal Ik Mijn heerlijkheid geven onder de natiën’, (Ezechiël 39:17-21).

Verder bij Johannes in de Openbaring: ‘Ik zag een engel staande in de Zon, die riep met een grote stem, zeggende tot al de vogels vliegende in het midden van de hemel: Vergadert u tot het avondmaal van de grote God, opdat gij eet de vlezen van de koningen en de vlezen van de oversten over duizend en de vlezen van de sterken en de vlezen van de paarden en van degenen die daarop zitten en de vlezen van alle vrijen en dienstknechten, kleinen en groten’, (Openbaring 19:17,18).

Dat in deze plaatsen vlees niet het vlees is dat wordt verstaan en bloed niet het bloed, blijkt duidelijk; evenzo nu met het Vlees en het Bloed van de Heer, bij Johannes: ‘Het Brood dat Ik zal geven, is Mijn Vlees; voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden: Tenzij gij zult gegeten hebben het Vlees van de Zoon des Mensen en zult gedronken hebben Zijn Bloed; zo zult gij niet het leven in ulieden hebben; die Mijn Vlees eet en Mijn Bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem wederopwekken ten uiterste dage, want Mijn Vlees is waarlijk spijs en Mijn Bloed is waarlijk drank; die Mijn Vlees eet en Mijn Bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem. Dit is het Brood dat uit de hemel is neergedaald’, (Johannes 6:50-58).

Dat het Vlees van de Heer het Goddelijk Goede van Zijn Goddelijke Liefde is en het Bloed het Goddelijk Ware voortgaande vanuit Zijn Goddelijk Goede, kan hieruit vaststaan, dat zij het zijn die het geestelijk leven van de mens voeden; vandaar ook wordt er gezegd: Mijn Vlees is waarlijk spijs en Mijn Bloed is waarlijk drank; en eveneens: Dit is het Brood dat uit de hemel is neergedaald; en omdat de mens door de liefde en het geloof wordt verbonden met de Heer, wordt er daarom ook gezegd: Die Mijn Vlees eet en Mijn Bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem.

Maar zoals eerder is gezegd, alleen diegenen vatten dit woord, die boven het zinlijke van het lichaam kunnen denken; vooral zij die in het geloof en in de liefde tot de Heer zijn; want dezen worden door de Heer opgeheven uit het leven van het zinlijke van het lichaam naar het leven van hun geest, dus uit het licht van de wereld in het licht van de hemel, in welk licht de stoffelijke dingen, die zijn in het denken vanuit het lichaam, verdwijnen.

Wie dus weet, dat met het Bloed het Goddelijk Ware uit de Heer wordt verstaan, kan eveneens weten, dat met bloed vergieten in het Woord niet wordt aangeduid een mens doden of van het leven van het lichaam beroven, maar hem doden of beroven van het leven van zijn ziel, dat wil zeggen, zijn geestelijk leven vernietigen, dat is uit het geloof in en de liefde tot de Heer.

Dat het bloed, wanneer een onwettig verloren bloed wordt verstaan, het Goddelijk Ware is, vernietigd door valsheden vanuit het boze, blijkt uit de volgende plaatsen; bij Jesaja: ‘Wanneer de Heer zal afgewassen hebben de drek der dochters van Zion en de bloeden van Jeruzalem zal afgespoeld hebben uit hun midden, door de geest van het gericht en door de geest van de uitzuivering’, (Jesaja 4:4).

Bij dezelfde: ‘Uw handen zijn bevlekt met bloed en uw vingers met ongerechtigheid; hun voeten lopen tot het boze en zij haasten om onschuldig bloed te vergieten; hun gedachten zijn gedachten van de ongerechtigheid’, ( Jesaja 59:3,7).

Bij Jeremia: ‘Ook zijn in uw slippen gevonden het bloed van de zielen van de onschuldige armen’, (Jeremia 2:34).

Bij dezelfde: ‘Vanwege de zonden van de profeten, de ongerechtigheden van de priesters die in het midden van Jeruzalem het bloed van de rechtvaardigen hebben vergoten; zij hebben als blinden in de straten gedwaald, zij waren bevlekt met bloed; de dingen die zij niet konden, raakten zij met de bekleedselen aan’, (Klaagliederen 4:13,14).

Bij Ezechiël: ‘Ik ging aan u voorbij en Ik zag u vertreden in uw bloeden; en Ik zei: In uw bloeden leef; Ik waste u met wateren en Ik spoelde uw bloeden van over u af en zalfde u met olie’, (Ezechiël 16:6,9).

Bij dezelfde: ‘Gij zoon des mensen, zult gij twisten met de stad der bloeden; maak haar bekend al haar gruwelen; door uw bloed dat gij hebt vergoten, zijt gij schuldig geworden en door de afgoden, die gij hebt gemaakt, zijt gij bevlekt; zie, de vorsten van Israël, eenieder naar zijn arm, zijn in u geweest en hebben bloed vergoten; mannen der belastering zijn in u geweest om bloed te vergieten en tot de bergen hebben zij gegeten in u’, (Ezechiël 22:2-4,6,9).

Bij Joël: ‘Ik zal wondertekenen geven in de hemel en op aarde, bloed en vuur en een zuil van rook; de zon zal verkeerd worden tot donkerheid en de maan tot bloed, voordat de grote en verschrikkelijke dag komt’, (Joël 2:30,31).

Bij Johannes: ‘De zon werd zwart zoals een haren zak en de ganse maan werd zoals bloed’, (Openbaring 6:12).

Bij dezelfde: ‘De tweede engel heeft gebazuind en als het ware een grote berg van vuur brandende werd in de zee geworpen en het derde deel van de zee is bloed geworden’, (Openbaring 8:8).

Bij dezelfde: ‘De tweede engel goot zijn fiool uit in de zee en zij werd bloed zoals van een dode, waarvandaan alle levende ziel is gestorven in de zee.

De derde engel goot zijn fiool uit in de rivieren en in de bronnen van de wateren en het werd bloed’, (Openbaring 16:3,4).

In deze plaatsen wordt onder het bloed niet verstaan het bloed van het lichamelijke leven van de mens dat werd vergoten, maar het bloed van het geestelijk leven, dat het Goddelijk Ware is, dat geweld is aangedaan door het valse vanuit het boze; eender wordt onder het bloed verstaan bij Mattheüs: ‘Op u kome het rechtvaardige bloed vergoten op de aarde, van het bloed des gerechten Abels af, tot op het bloed van Zacharia, die gij hebt gedood tussen de tempel en het altaar’, (Mattheüs 23:35), waarmee wordt aangeduid dat de waarheden van het Woord door de Joden verkracht waren geweest vanaf de eerste tijd tot aan de tegenwoordige toe, zodat zij niets van het innerlijk en hemels ware wilden erkennen; daarom erkenden zij ook niet de Heer; dat zij Zijn Bloed hebben vergoten, betekende de volledige verwerping van het Goddelijk Ware; de Heer was immers het Goddelijk Ware Zelf, dat is het Woord is Vlees geworden, (Johannes 1:1,14).

De volledige verwerping van het Goddelijk Ware dat uit de Heer is en dat de Heer was, wordt hieronder verstaan bij Mattheüs: Pilatus waste zijn handen vóór het volk, zeggende: Ik ben onschuldig aan het Bloed van deze Gerechte, gijlieden moogt zien; en antwoordende het ganse volk: Zijn Bloed over ons en over onze kinderen’’, (Mattheüs 27:24,25); daarom wordt dit zo beschreven bij Johannes: ‘Een van de krijgsknechten doorstak met een speer Zijn zijde en terstond ging Bloed en Water uit; die het heeft gezien, die heeft het getuigd en de getuigenis is waar en hij weet dat hij ware dingen zegt, opdat gijlieden moogt getuigen’ , (Johannes 19:34,35); dat ook Water uitging, komt omdat met het Water het uiterlijk Goddelijk Ware wordt aangeduid, zodanig als het Woord in de letter is; dat water het ware is, zie de nrs. 2702, 3058,3424, 4976, 5668, 8568.

Hieruit blijkt ook, wat er wordt aangeduid met gezuiverd worden door het Bloed van de Heer, namelijk dat het is door de opneming van het Ware van het geloof uit Hem, nrs. 7918, 9088.

Dit blijkt eveneens uit deze dingen bij Johannes in de Openbaring: ‘Zij hebben de draak overwonnen door het Bloed van het Lam en door het Woord van Zijn getuigenis’, (Openbaring 12:11); door het Bloed van het Lam is door het Goddelijk Ware dat uit de Heer is, dat ook het Woord van de getuigenis is, het Bloed van het Lam is het onschuldig bloed, want het Lam is de onschuld, nrs. 3994, 3519, 7840; het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer in de hemel heeft de onschuld in het binnenste van zich, want geen anderen dan zij die in onschuld zijn, worden erdoor aangedaan, nrs. 2526, 2780, 3111, 3183, 3495, 3994, 4797, 6013, 6107, 6765, 7836, 7840, 7902, 7877.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl