Biblija

 

Klaagliederen 2:1

Studija

       

1 Aleph. Hoe heeft de Heere de dochter Sions in Zijn toorn bewolkt? Hij heeft de heerlijkheid van Israel van den hemel op de aarde nedergeworpen; en Hij heeft aan de voetbank Zijner voeten niet gedacht in den dag Zijns toorns.

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6524

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

6524. De ouderen van zijn huis; dat dit betekent die welke zouden samenstemmen met het goede, staat vast uit de betekenis van de ouderen, namelijk de voornaamste dingen van de wijsheid, dus die overeenstemmen met het goede, waarover hierna; en uit de betekenis van het huis, namelijk het goede, waarover de nrs. 2559, 3652, 3720, 4982.

Dat de ouderen de voornaamste dingen van de wijsheid zijn, komt omdat de Ouden in het Woord de wijzen betekenen en in de zin die los staat van de persoon, de wijsheid; aangezien de twaalf stammen van Israël alle ware en goede dingen in samenvatting betekenden, waren over hen vorsten en eveneens ouderen gesteld en met de vorsten werden de primaire ware dingen aangeduid, die van het inzicht zijn en met de ouderen de voornaamste dingen van de wijsheid, dus die van het goede zijn; dat de vorsten de primaire ware dingen betekenen, die van het inzicht zijn, nrs. 1482, 2089, 5044;

dat echter de ouderen de voornaamste dingen van de wijsheid betekenden en de Ouden de wijsheid, blijkt uit deze plaatsen, bij David:

‘Zij zullen Jehovah verheffen in de vergadering des volks en in de zitting der ouden zullen zij Hem loven’, (Psalm 107:32);

de vergadering des volks staat voor hen die in de ware dingen zijn die van het inzicht zijn, want van vergadering wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen, nrs. 1259, 1260, 2928, 3295, 3581;

de zitting der ouden staat voor hen die in het goede zijn, dat van de wijsheid is; de wijsheid immers is van het leven en dus van het goede; het inzicht echter is van de erkentenissen, dus van het ware, nr. 1555.

Bij dezelfde:

‘Meer dan de ouden ben ik wijs, omdat ik Uw bevelen heb bewaard’, (Psalm 119:100);

de ouden staan klaarblijkend voor de wijze. Evenzo bij Job:

‘In de ouden is de wijsheid, in de lengte der dagen het inzicht’, (Job 12:12).

Bij Mozes:

‘Voor het grijze haar zult gij opstaan en eren zult gij de aangezichten des ouden’, (Leviticus 19:32);

dit was bevolen omdat de ouden de wijsheid uitbeeldden.

Bij Johannes:

‘Op de tronen zag ik de vierentwintig ouderen zittende, bekleed met witte bekleedselen, die op hun hoofden gouden kronen hadden’, (Openbaring 4:4);

de ouderen staan voor de dingen die van de wijsheid zijn, dus die van het goede zijn; dat de ouderen die dingen zijn, blijkt uit de beschrijving, namelijk dat zij op tronen zaten, bekleed waren met witte bekleedselen en gouden kronen op de hoofden hadden; de tronen immers zijn de ware dingen van het inzicht vanuit het goede dat van de wijsheid is, nr. 5313;

de witte bekleedselen eender; dat de bekleedselen de ware dingen zijn, nrs. 1073, 4545, 4763, 5248, 5954;

en dat van het witte wordt gesproken met betrekking tot het ware, nrs. 3301, 5319;

de gouden kronen op de hoofden zijn de goede dingen van de wijsheid; het goud immers is het goede van de liefde, nrs. 113, 1551, 1552, 5658;

en het hoofd is het hemelse, waar de wijsheid is, nrs. 4938, 4939, 5328, 6436; wijzen worden diegenen genoemd die in de derde of binnenste hemel zijn, inzichtsvollen echter zij die in de middelste of tweede hemel zijn, dus degenen die de Heer niet zo dicht nabij zijn.

Bij dezelfde:

‘Alle engelen stonden rondom de troon en de ouderen en de vier dieren’, (Openbaring 7:11);

de ouderen ook voor de dingen die van de wijsheid zijn. Ook in deze volgende plaatsen; bij Jesaja:

‘De knaap zal zich verheffen tegen de oude en de verachte tegen de geëerde’, (Jesaja 3:5).

Bij dezelfde:

‘Jehovah Zebaoth zal regeren in de berg Zions en in Jeruzalem en voor haar ouderen zal heerlijkheid zijn’, (Jesaja 24:23).

Bij Jeremia:

‘Mijn priesters en mijn ouderen hebben in de stad de geest gegeven, omdat zij spijze voor zich hebben gezocht om daarmee hun ziel te verkwikken’, (Klaagliederen 1:19).

Bij dezelfde:

‘Haar koning en haar vorsten onder de natiën; geen wet; zij zitten op de aarde, zij zwijgen stil, de ouderen der dochter Zions’, (Klaagliederen 2:9, 10).

Bij dezelfde:

‘Zij hebben de vrouwen in Zion verkracht, de maagden in de steden van Jehudah, de vorsten zijn door hun hand opgehangen, de aangezichten der ouden zijn niet geëerd geweest, de ouderen hielden op aan de poort’, (Klaagliederen 5:11, 12, 14).

Bij Ezechiël:

‘Ellende zal op ellende komen en er zal gerucht op gerucht zijn; derhalve zullen zij van de profeet het gezicht zoeken, maar de wet is vergaan van de priester en de raad van de ouderen; de koning zal rouwen en de vorst zal met verbijstering bekleed zijn’, (Ezechiël 7:26, 27).

Bij Zacharia:

‘Nog zullen er oude mannen en vrouwen wonen in de straten van Jeruzalem en de man in wiens hand zijn staf is vanwege de veelheid der dagen’, (Zacharia 8:3, 4).

Opdat de ouderen de dingen zouden uitbeelden die van de wijsheid zijn, werd er van de geest van Mozes genomen en aan hen gegeven, waardoor zij profeteerden, (Numeri 11:16).

De ouderen staan in de tegenovergestelde zin voor de dingen die strijdig zijn met de wijsheid, (Ezechiël 8:11, 12).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1555

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

1555. Dat ‘van het zuiden uit en tot Bethel toe’ betekent, van het licht van het inzicht in het licht van de wijsheid, blijkt uit de betekenis van het zuiden, zijnde het licht van het inzicht, of wat hetzelfde is, de lichtende staat wat de innerlijke dingen betreft, waarover eerder in nr. 1458 is gehandeld. En uit de betekenis van Bethel, namelijk dat het het hemelse licht is, hetwelk zijn oorsprong ontleent aan de erkentenissen, waarover eerder in nr. 1453. Licht van het inzicht heet dat licht, welk door de erkentenissen van de waarheden en de goedheden van het geloof wordt verworven. Het licht van de wijsheid is echter het licht van het leven, dat daardoor verworven wordt. Het licht van het inzicht betreft het verstandelijke deel of het verstand, het licht van de wijsheid echter het deel van de wil of het leven. Weinigen, zo al iemand, weten hoe de mens tot de ware wijsheid geleid wordt. Het inzicht is de wijsheid niet, maar leidt tot de wijsheid, want verstaan wat het ware en het goede is, is niet waar en goed zijn, maar wijs zijn is waar en goed zijn. Van wijsheid wordt alleen met betrekking tot het leven gesproken, namelijk dat de mens van dien aard is. In de wijsheid of in het leven wordt men binnengeleid door weten en kennen, of door de wetenschappen en de erkentenissen.

Bij ieder mens zijn twee delen: de wil en het verstand. De wil is het deel dat de eerste plaats inneemt, het verstand het deel, dat de tweede plaats inneemt. Het leven van de mens na de dood is overeenkomstig het deel van zijn wil en niet overeenkomstig het deel van zijn verstand. De wil van de mens wordt door de Heer gevormd van de kindertijd af tot de jongensjaren, en dit geschiedt door het ingeven van onschuld en naastenliefde jegens de ouders, voedsters, kinderen van gelijke leeftijd, en door nog andere dingen meer, die de mens niet weet, welke hemelse dingen zijn. Als deze hemelse dingen de mens niet werden ingegeven terwijl hij nog een kind en een jongen is, zou hij nooit een mens kunnen worden; zo wordt de eerste grondslag gevormd. Daar echter de mens niet mens is, als hij niet ook met verstand begiftigd is, maakt niet de wil alleen de mens uit, maar het verstand met de wil. En het verstand kan niet anders verworven worden dan door wetenschappen en erkentenissen. Daarom moet de mens van de jongensjaren af in graden daarmee uitgerust worden. Zo wordt dus de tweede grondslag gevormd. Eerst dan, wanneer het verstandelijke deel voorzien is van wetenschappen en erkentenissen, voornamelijk van erkentenissen van het ware en het goede, kan de mens worden wedergeboren. En wanneer hij wordt wedergeboren, worden van de Heer door middel van erkentenissen waarheden en goedheden ingeplant in zijn hemelse dingen, waarmee hij door de Heer van kindsbeen af voorzien was, zodat zijn verstandelijke dingen één uitmaken met de hemelse dingen. En wanneer de Heer deze als volgt heeft verbonden, wordt hij van naastenliefde voorzien, waaruit hij begint te handelen, en welke tot het geweten behoort. Op deze wijze ontvangt hij eerst het nieuwe leven, en wel bij graden. Het licht van dit leven wordt wijsheid genoemd, dat dan de overhand heeft en boven het inzicht staat. Zo wordt de derde grondslag gevormd. Wanneer de mens van dien aard is geworden in het leven van het lichaam, wordt hij in het andere leven voortdurend vervolmaakt. Hieruit kan blijken, wat het licht van het inzicht en wat het licht van de wijsheid is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl