Biblija

 

Joël 3:10

Studija

       

10 Slaat uw spaden tot zwaarden, en uw sikkelen tot spiesen; de zwakke zegge: Ik ben een held.

Biblija

 

Jeremia 13

Studija

   

1 Alzo heeft de HEERE tot mij gezegd: Ga henen, en koop u een linnen gordel, en doe dien aan uw lenden, maar breng hem niet in het water.

2 En ik kocht een gordel naar het woord des HEEREN, en ik deed dien aan mijn lenden.

3 Toen geschiedde des HEEREN woord ten tweeden male tot mij, zeggende:

4 Neem den gordel, dien gij gekocht hebt, die aan uw lenden is, en maak u op, en ga henen naar den Frath, en versteek dien aldaar in de klove ener steenrots.

5 Zo ging ik henen, en verstak dien bij den Frath, gelijk als de HEERE mij geboden had.

6 Het geschiedde nu ten einde van vele dagen, dat de HEERE tot mij zeide: Maak u op, ga henen naar den Frath, en neem den gordel van daar, dien Ik u geboden heb aldaar te versteken.

7 Zo ging ik naar den Frath, en groef, en nam den gordel van de plaats, alwaar ik dien verstoken had; en ziet, de gordel was verdorven en deugde nergens toe.

8 Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

9 Zo zegt de HEERE: Alzo zal Ik verderven de hovaardij van Juda, en die grote hovaardij van Jeruzalem.

10 Ditzelve boze volk, dat Mijn woorden weigert te horen, dat in het goeddunken zijns harten wandelt, en andere goden navolgt, om die te dienen, en voor die zich neder te buigen; dat zal worden gelijk deze gordel, die nergens toe deugt.

11 Want gelijk als een gordel kleeft aan de lenden eens mans, alzo heb Ik het ganse huis Israels en het ganse huis van Juda aan Mij doen kleven, spreekt de HEERE, om Mij te zijn tot een volk, en tot een naam, en tot lof, en tot heerlijkheid; maar zij hebben niet gehoord.

12 Daarom zeg dit woord tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Alle flessen zullen met wijn gevuld worden. Dan zullen zij tot u zeggen: Weten wij niet zeer wel, dat alle flessen met wijn gevuld zullen worden?

13 Maar gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE: Ziet, Ik zal alle inwoners deze lands, zelfs de koningen, die op Davids troon zitten, en de priesters, en de profeten, en alle inwoners van Jeruzalem, opvullen met dronkenschap.

14 En Ik zal hen in stukken slaan, den een tegen den ander, zo de vaders als de kinderen te zamen, spreekt de HEERE; Ik zal niet verschonen noch sparen, noch Mij ontfermen, dat Ik hen niet zou verderven.

15 Hoort en neemt ter ore, verheft u niet; want de HEERE heeft het gesproken.

16 Geeft eer den HEERE, uw God, eer dat Hij het duister maakt, en eer uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen; dat gij naar licht wacht, en Hij datzelve tot een schaduw des doods stelle, en tot een donkerheid zette.

17 Zult gijlieden dat dan nog niet horen, zo zal mijn ziel in verborgene plaatsen wenen vanwege den hoogmoed, en mijn oog zal bitterlijk tranen, ja, van tranen nederdalen, omdat des HEEREN kudde gevankelijk is weggevoerd.

18 Zeg tot den koning en tot de koningin: Vernedert u, zet u neder; want uw ganse hoofdsieraad, de kroon uwer heerlijkheid, is nedergedaald.

19 De steden van het zuiden zijn toegesloten, en er is niemand, die ze opent; het ganse Juda is weggevoerd, het is geheel en al weggevoerd.

20 Hef uw ogen op, en zie, die daar van het noorden komen! waar is de kudde, die u gegeven was, de schapen uwer heerlijkheid?

21 Wat zult gij zeggen, wanneer Hij bezoeking over u doen zal, daar gij hem geleerd hebt tot vorsten, tot een hoofd over u te zijn; zullen u de smarten niet aangrijpen, als een barende vrouw?

22 Wanneer gij dan in uw hart zult zeggen: Waarom zijn mij deze dingen bejegend? Om de veelheid uwer ongerechtigheid, zijn uw zomen ontdekt, en uw hielen hebben geweld geleden.

23 Zal ook een Moorman zijn huid veranderen? of een luipaard zijn vlekken? Zo zult gijlieden ook kunnen goed doen, die geleerd zijt kwaad te doen.

24 Daarom zal Ik hen verstrooien als een stoppel, die doorgaat, door een wind der woestijn.

25 Dit zal uw lot, het deel uwer maten zijn van Mij, spreekt de HEERE; gij, die Mij hebt vergeten, en op leugen vertrouwt.

26 Zo zal Ik ook uw zomen ontbloten boven uw aangezicht, en uw schande zal gezien worden.

27 Uw overspelen en uw hunkeringen, de schandelijkheid uws hoerdoms, op heuvelen, in het veld; Ik heb uw verfoeiselen gezien; wee u, Jeruzalem! zult gij niet rein worden? Hoe lang nog na dezen?

   

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #10577

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

10577. En Ik zal genade betonen aan wie Ik genade betoon en Ik zal barmhartigheid betonen aan wie Ik barmhartigheid betoon; dat dit betekent dat het Goddelijk Ware en Goede zal worden onthuld aan hen die opnemen, staat vast uit de betekenis van genade betonen, namelijk begiftigen met het geestelijk ware en goede, hier dit onthullen, omdat er wordt gehandeld over het innerlijke en het uiterlijke van de Kerk, van de eredienst en van het Woord; en uit de betekenis van barmhartigheid betonen, dus begiftigen met het hemels ware en goede, hier dus dit onthullen.

Dat het is bij hen die opnemen, is omdat de innerlijke dingen van het Woord, van de Kerk en van de eredienst aan geen anderen worden onthuld dan aan hen die opnemen.

Dat genade betonen is begiftigen met het hemels ware en goede, is omdat van de genade wordt gesproken met betrekking tot het geloof en van de barmhartigheid met betrekking tot de liefde; en het goede van het geloof is het geestelijk goede en het goede van de liefde is het hemels goede.

Wat het geestelijk goede en het hemels goede is en welk verschil er is, zie nr. 9277; en dat zij die in het geestelijk rijk van de Heer zijn, genade zeggen en zij die in het hemels rijk van de Heer zijn, barmhartigheid zeggen, zie de nrs. 598, 981, 5929.

Indien er niet zo’n verschil was tussen de genade en de barmhartigheid, dan zou er niet worden gezegd genade betonen en barmhartigheid betonen.

Vandaar is het eveneens, dat Jehovah Genadig en Barmhartig wordt genoemd, (Exodus 34:6; Joël 2:13; Psalm 103:8; 145:8).

Bij Jesaja: ‘Deswege zal Jehovah blijven om u genade te bewijzen en deswege zal Hij Zich verheffen om Zich over u te erbarmen’, (Jesaja 30:18).

Aangezien er twee dingen zijn waarop alle dingen van de Kerk betrekking hebben: de liefde en het geloof en omdat de barmhartigheid is van de liefde en de genade ook de waarheid is van het geloof, wordt er daarom in het Woord gezegd de barmhartigheid en de genade, wanneer de Heer wordt aangesmeekt; en er wordt gezegd de barmhartigheid en de waarheid wanneer de Heer wordt beschreven, zoals in de volgende plaatsen bij David: ‘Uw barmhartigheid is vóór mijn ogen en ik wandel in Uw waarheid’, (Psalm 26:3).

Bij dezelfde: ‘Jehovah, in de hemelen is Uw barmhartigheid en Uw waarheid tot aan de ethers’, (Psalm 36:6).

Bij dezelfde: ‘God zal uit de hemelen zenden Zijn barmhartigheid en Zijn waarheid; groot is tot aan de hemel Uw barmhartigheid en tot aan de ethers Uw waarheid’, (Psalm 57:4,11).

Bij dezelfde: ‘De barmhartigheid en de waarheid zullen elkaar ontmoeten; en de gerechtigheid en de vrede zullen elkaar kussen’, (Psalm 85:11).

En bij dezelfde: ‘De barmhartigheid van Jehovah zal ik tot in het eeuwige zingen, tot in geslacht en geslacht Uw waarheid met mijn mond; aangezien ik heb gezegd: Tot in het eeuwige zal de barmhartigheid worden gebouwd; in de hemelen zelf zult Gij Uw waarheid bevestigen.

De gerechtigheid en het gericht zijn de schraag van Uw troon, de barmhartigheid en de waarheid zulle bestaan vóór Uw aangezichten’, (Psalm 89:2,3,15).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl