Biblija

 

Genesis 26:2

Studija

       

2 En de HEERE verscheen hem en zeide: Trek niet af naar Egypte; woon in het land, dat Ik u aanzeggen zal;

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3405

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

3405. Dat de woorden ‘en hij vond in dat jaar honderd maten’ de overvloed betekenen, blijkt uit de betekenis van het jaar, namelijk de volledige staat, waarover wordt gehandeld, nrs. 487, 488, 493, 893;

uit de betekenis van honderd, namelijk het vele en het volle, waarover nr. 2636;

en uit de betekenis van de maat, namelijk de staat van iets ten aanzien van het ware, waarover nr. 3104;

deze dingen samengevat in één begrip, betekenen de overvloed van het ware. In de hoogste zin wordt hier, zoals in de overige dingen, over de Heer gehandeld, namelijk dat ook Hij in de schijnbaarheden van het ware verkeerde, toen Hij in het moederlijk menselijke was, maar dat Hij, zoals Hij dit menselijke uittrok, ook de schijnbaarheden aflegde en het oneindige en eeuwige Goddelijke zelf aantrok; maar in de innerlijke of betrekkelijke zin wordt gehandeld over de schijnbaarheden van hogere graden, die zoals gezegd bij de engelen zijn; de overvloed ervan wordt daarmee aangeduid, dat hij in dat jaar honderd maten vond. Het is met de schijnbaarheden van het ware of met de van het Goddelijke uitgaande, waarheden zo gesteld, dat die welke van een hogere graden zijn, in overvloed en volmaaktheid die van lagere graden onmetelijk te boven gaan, want myriaden, ja myriaden van myriaden dingen die onderscheiden worden waargenomen door hen die in een hogere graad zijn, verschijnen slechts als een enkele zaak bij hen die in een lagere graad zijn, want de lagere dingen zijn niets anders dan samenstellingen van hogere dingen, zoals men kan opmaken uit het geheugen bij de mens, waarvan het innerlijke, omdat het in een hogere graad is, zo onmetelijk uitmunt boven het uiterlijke, dat in een lagere graad is, zie de nrs. 2473, 2447. Hieruit kan blijken in welke wijsheid de engelen zijn, vergeleken met de mens; ook zijn de engelen van de derde hemel in de vierde graad boven de mens; daarom kan over deze wijsheid in tegenwoordigheid van de mens niets anders gezegd worden, dan dat zij onbegrijpelijk, ja zelfs onuitsprekelijk is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #488

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

488. Dat de dagen de staten in het algemeen beduiden, en de jaren de staten in het bijzonder, kan, als gezegd, ook uit het Woord blijken; zoals bij Ezechiël: ’Gij hebt uw dagen doen naderen, en zijt tot uw jaren gekomen’, ( Ezechiël 22:4). Hier is van hen sprake, die gruwelen bedrijven en de maat van de zonde vol maken; op deze wijze worden op de staat van dezen hier de dagen in het algemeen, de jaren in het bijzonder betrokken.

Bij David:

‘Gij zult dagen tot de dagen van de koning toedoen, zijn jaren zullen zijn als van geslacht tot geslacht’, (Psalm 61:7);

ten aanzien van de Heer en Zijn rijk waar ook dagen en jaren staan voor de staat van Zijn rijk.

Bij dezelfde:

‘Ik overdacht de dagen vanouds, de jaren van de eeuwen’, (Psalm 77:6);

waar de dagen vanouds de staten van de Oudste Kerk zijn, en de jaren van de eeuwen de staten van de Oude Kerk.

Bij Jesaja:

‘De dag van de wraak is in Mijn hart, en het jaar van Mijn verlosten is gekomen’, (Jesaja 63:4);

voor de laatste tijden, waar de dag van de wraak staat voor de staat van verdoemenis, en het jaar van de verlosten, voor de staat van gelukzaligheid. Evenzo bij dezelfde:

‘Om uit te roepen het jaar van het welbehagen van Jehovah, en de dag van de wraak van onze God, om alle treurenden te troosten’, (Jesaja 61:2);

waar eveneens van dagen, zo ook van jaren wordt gesproken, welke staten betekenen.

Bij Jeremia:

‘Vernieuw onze dagen als vanouds’, (Klaagliederen 5:21);

hier duidelijk voor de staat.

Bij Joel:

‘De dag van Jehovah komt, want hij is nabij; een dag van duisternissen en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisternis; zoals vanouds niet geweest is, en na hetzelfde niet meer zal zijn tot in jaren van geslacht tot geslacht’, (Joël 2:1, 2, 11);

waar de dag staat voor de staat van duisternis, donkerheid, wolken en dikke duisternis, van eenieder in het bijzonder, en van allen in het algemeen.

Bij Zacharia:

‘Ik zal de ongerechtigheid van dat land op een dag wegnemen, op die dag zult gij elkaar, de man zijn metgezel, roepen tot onder de wijnstok en tot onder de vijgenboom’, (Zacharia 3:9. 10); en elders:

‘Het zal een dag zijn, die Jehovah bekend is, niet dag, noch nacht, en het zal geschieden, ten tijde van de avond, dat het licht zal wezen’, (Zacharia 14:7);

waar het duidelijk staten betreft, want er staat: het zal een dag zijn, niet dag, noch nacht, ten tijde van de avond zal het licht wezen. Verder is het ook duidelijk uit wat er in de Tien Geboden staat:

‘Eerst uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden, en opdat het u welga op de aardbodem’, (Deuteronomium 5:16; 25 : 15); waar het verlengen van de dagen niet een lang leven betekent, maar een gelukzalige staat. In de zin van de letter kan men niets anders zien, dan dat de dag een tijd aanduidt, maar in de innerlijke zin betekent hij een staat. De engelen, die in de innerlijke zin van het Woord zijn, weten niet wat tijd is, want zij hebben geen zon en geen maan om de tijden te onderscheiden; vandaar weten zij niet wat dag en jaar is, maar wel wat een staat en de veranderingen daarvan zijn. Vandaar verdwijnt voor de engelen, die in de innerlijke zin van het Woord zijn, alles wat tot de stof, tot de ruimte en tot de tijd behoort, zo bijvoorbeeld wat er in de zin van de letter bij Ezechiël staat:

‘De dag is nabij, en de dag van Jehovah is nabij, de dag van de wolk, en het zal de tijd van de heidenen zijn’, (Ezechiël 30:3);

en bij Joël:

‘Ach, die dag! Want de dag van Jehovah is nabij, en als een verwoesting’, (Joël 1:15);

waar de dag van de wolk voor de wolk of de valsheid staat; de tijd van de heidenen voor de heidenen of de kwaadheid; de dag van Jehovah voor de verwoesting; wanneer het tijdsbegrip terzijde wordt gesteld, blijft het begrip van de toestand van de dingen, die zich in die tijd bevonden, bestaan. Op dezelfde wijze is het gesteld met de dagen en jaren in dit hoofdstuk, die zo vaak genoemd worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl