Biblija

 

Genesis 13

Studija

   

1 Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem.

2 En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud.

3 En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-El toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-El, en tussen Ai;

4 Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.

5 En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en tenten.

6 En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have was vele, zodat zij samen niet konden wonen.

7 En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land.

8 En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannen broeders.

9 Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan.

10 En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar.

11 Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van den ander.

12 Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.

13 En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen den HEERE.

14 En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.

15 Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid.

16 En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden.

17 Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven.

18 En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.

   

Iz Swedenborgovih djela

 

Arcana Coelestia #3386

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

3386. And he said, She is my sister. That this signifies rational truth, is evident from the signification of “sister,” as being rational truth (n. 1495, 2508, 2524, 2556). By rational truth is meant that which appears as true according to the apprehension, or before the rational, as just said. The arcanum that Isaac said that Rebekah was his sister; as Abraham had before said that Sarah was his sister, first in Egypt (Genesis 12:11-13, 19), and afterwards in Gerar (Genesis 20:2, 5, 12), involves what is much the same, as may be seen from the explication of the former passages; and as the same thing occurred three times, and is three times related in the Word, it is evident that there is in it an arcanum of the greatest moment, which can never be known to anyone except from the internal sense; but what the arcanum is, appears from what follows.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.

Biblija

 

Genesis 12:11-13

Studija

      

11 It happened, when he had come near to enter Egypt, that he said to Sarai his wife, "See now, I know that you are a beautiful woman to look at.

12 It will happen, when the Egyptians will see you, that they will say, 'This is his wife.' They will kill me, but they will save you alive.

13 Please say that you are my sister, that it may be well with me for your sake, and that my soul may live because of you."