Biblija

 

Ezechiël 29:13

Studija

       

13 Maar zo zegt de Heere Heere: Ten einde van veertig jaren zal Ik de Egyptenaars vergaderen uit de volken, waarhenen zij verstrooid zijn geworden.

Iz Swedenborgovih djela

 

Leer Over De Heer #28

Proučite ovaj odlomak

  
/ 65  
  

28. De Zoon des mensen betekent de Heer ten aanzien van het Woord, dit was zo, omdat de Profeten ook werden genoemd Zonen des mensen. Dat de Profeten Zonen des mensen werden genoemd, was omdat zij de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Woord, en vandaar betekenden zij de Leer van de Kerk vanuit het Woord; niet iets anders wordt in de hemel onder Profeten, waar zij worden genoemd in het Woord, verstaan. De geestelijke betekenis immers van de Profeten, en verder ook van de Zoon des mensen, is de leer van de Kerk vanuit het Woord en wanneer het de Heer betreft, is dit het Woord zelf. Dat de Profeet Daniël werd genoemd Zoon des mensen, zie bij hem: (Daniël 8:17). Dat de Profeet Ezechiël werd genoemd Zoon des mensen, zie bij: (Ezechiël 2:1, 3, 6; 3:1, 3-4, 10, 17, 25; 4:1, 16; 5:1; 6:2; 7:2; 8:5-6, 8, 12, 15; 11:2, 4, 15; 12:2-3, 9, 18, 22, 27; 13:2, 17; 14:3, 13; 15:2; 16:2; 17:2; 20:3-4, 27, 46; 21:2, 6, 9, 12, 14, 19, 28; 22:18, 24; 23:2, 36; 24:2, 16, 25; 25:2; 26:2; 27:2; 28:2, 12, 21; 29:2, 18; 30:2, 21; 31:1-2; 32:2, 18; 33:2, 7, 10, 12, 24, 30; 34:2; 35:2; 36:1, 17; 37:3, 9, 11, 16; 38:2, 14; 39:1, 17; 40:4; 43:7, 10, 18; 44:1, 5). Uit deze dingen blijkt nu, dat de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke wordt genoemd Zoon Gods en ten aanzien van het Woord Zoon des mensen. De Heer heeft Zijn Menselijke Goddelijk gemaakt vanuit het Goddelijke in Hem, en zo is Hij één geworden met de Vader.

  
/ 65  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Biblija

 

Ezechiël 43:7

Studija

       

7 En Hij zeide tot mij: Mensenkind! dit is de plaats Mijns troons, en de plaats der zolen Mijner voeten, alwaar Ik wonen zal in het midden der kinderen Israels, in eeuwigheid; en die van het huis Israels zullen Mijn heiligen Naam niet meer verontreinigen, zij noch hun koningen, met hun hoererij en met de dode lichamen hunner koningen, op hun hoogten;