Biblija

 

Ezechiël 27:12

Studija

       

12 Tarsis dreef koophandel met u vanwege de veelheid van allerlei goed; met zilver, ijzer, tin, en lood handelden zij op uw markten.

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6419

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

6419. Dochters, zij loopt boven de muur; dat dit betekent om te strijden tegen het valse, staat vast uit de betekenis van de dochter, namelijk de Kerk, nrs. 2362, 3963; hier de geestelijke Kerk, omdat daarover wordt gehandeld; uit de betekenis van boven de muur lopen, namelijk om te strijden tegen het valse, zoals blijkt uit deze dingen die vlak daarop volgen, ‘zij verbitteren hem en zij schieten en zij haten hem, de pijlschieters en hij zal zitten in de stevigheid zijns boogs’, waarmee de strijd van het valse tegen het ware wordt aangeduid. Dat er wordt gezegd, zij loopt boven de muur, komt omdat in de innerlijke zin wordt gehandeld over de bestrijding van het ware door de valse dingen en over de bescherming van het ware tegen het valse, want de geestelijke Kerk, die door Jozef wordt uitgebeeld, wordt aanhoudend bestreden, maar de Heer beschermt haar aanhoudend; vandaar worden in het Woord de dingen die van de Kerk zijn vergeleken met een stad die een muur, een voormuur, poorten en grendels heeft; en met de bestrijdingen van die stad worden de bestrijdingen van het ware door de valse dingen beschreven; daarom duidt ook de stad de leerstellige dingen aan, nrs. 402, 2268, 2449, 2712, 2943, 3216, 4492, 4493;

en de muren de ware dingen van het geloof die verdedigen en in de tegenovergestelde zin de valse dingen die vernietigen; dat zij de ware dingen van het geloof betekenen die verdedigen, blijkt bij Jesaja:

‘Wij hebben een vaste stad; Hij zal heil stellen tot muren en voormuur; opent de poorten, opdat binnenschrijde de gerechte natie, welke de getrouwigheden bewaart’, (Jesaja 26:1);

en bij dezelfde:

‘Gij zult uw muren heil noemen en uw poorten lof’, (Jesaja 60:18).

Bij dezelfde:

‘Ziet, Ik heb u op de handen gegraveerd, uw muren vóór Mij bij voortduur’, (Jesaja 49:16);

de muren voor de ware dingen van het geloof.

Bij dezelfde:

‘Op uw muren, Jeruzalem, heb Ik wachters besteld; de ganse dag en de ganse nacht zullen zij niet zwijgen, Jehovah gedenkende’, (Jesaja 62:6).

Bij Jeremia:

‘Zo zei Jehovah: Ik zal de krijgswapenen omwenden waarmee gij strijdt met de koning van Babel, u belegerende buiten de muur; Ik zal zelf met ulieden strijden door een uitgestrekte hand’, (Jeremia 21:4).

Bij dezelfde:

‘Jehovah heeft gedacht te verderven de muur der dochter Zions; Hij heeft doen rouwen de voormuur en de muur, tegelijk kwijnen zij; haar poorten zijn in de aarde verzonken; Hij heeft haar grendels verdorven en gebroken’, (Klaagliederen 2:8, 9).

Bij Ezechiël:

‘De zonen van Arvad en uw heir op uw muren rondom; en de Gammadieten waren in uw torens; hun schilden hingen zij op uw muren rondom en zij vervolmaakten uw schoonheid’, (Ezechiël 27:11), waar over Tyrus wordt gehandeld, waarmee de erkentenissen van het goede en het ware worden aangeduid. Dat zulke dingen met een stad en met muren worden aangeduid, kan klaarblijkend vaststaan uit de beschrijving van het Heilige Jeruzalem, nederdalende vanuit de hemel, aan Johannes verschenen en dat daarmee de Nieuwe Kerk wordt aangeduid, blijkt uit de afzonderlijke dingen en met de muur daar het Goddelijk Ware, voortgaand uit de Heer; over die dingen het volgende bij Johannes:

‘Het Heilige Jeruzalem, nederdalende van de hemel, hebbende een grote en hoge muur, hebbende twaalf poorten; de muur der stad had twaalf fundamenten en in dezelve de namen van de twaalf apostelen des Lams; hij die met mij sprak, mat de stad en haar poorten en haar muur; haar muur was honderdvierenveertig ellen, zijnde de maat eens mensen, dat is, eens engels; de bouw van de muur was jaspis en de stad zuiver goud, zuiver glas gelijk; de fundamenten van de muur der stad waren opgesierd met elke kostbare steen’, (Openbaring 21:10, 12, 14, 15, 17-19);

dat de muur het Goddelijk Ware is, voortgaande uit de Heer en vandaar het ware van het geloof vanuit het goede van de naastenliefde, blijkt uit de afzonderlijke dingen die daar over de muur worden gezegd, zoals dat de muur twaalf fundamenten had en daarin de namen van de twaalf apostelen van het Lam; met twaalf worden immers alle dingen aangeduid, nrs. 3272, 3858, 3913;

met de muur en de fundamenten ervan de ware dingen van het geloof, eender als met de twaalf apostelen, nrs. 3488, 3858, 6397;

en verder dat de muur 144 ellen was; met dat getal wordt immers iets eenders aangeduid als met twaalf, namelijk alle dingen, want het is samengesteld uit twaalf maal twaalf vermenigvuldigd en omdat dat getal, wanneer het van een muur wordt gezegd, alle ware en goede dingen van het geloof betekent, wordt er aan toegevoegd dat het de maat eens mensen, dat is, eens engels is; en eveneens dat de bouw van de muur jaspis was en zijn fundamenten opgesierd met elke kostbare steen; met jaspis en met kostbare stenen worden immers de ware dingen van het geloof aangeduid, nr. 114.

Dat de muur in de tegenovergestelde zin de valse dingen betekent die vernietigen, blijkt uit deze plaatsen, bij Jesaja:

‘Een dag van tumult in het dal van het visioen; de Heer Jehovih Zebaoth vernietigt de muur, zodat het geschreeuw naar de berg is; want Elam heeft de pijlkoker opgenomen met de wagen van de mens, met ruiters; de ruiters hebben zich door zich te stellen gesteld tot aan de poort’, (Jesaja 22:5-7).

Bij dezelfde:

‘De veste der toevlucht uwer muren zal Hij neerdrukken, neerwerpen, neerstrekken tot de aarde, tot aan het stof toe’, (Jesaja 25:12).

Bij Jeremia:

‘Beklimt haar muren en werpt neder’, (Jeremia 5:10).

Bij dezelfde:

‘Ik zal aansteken een vuur in de muur van Damaskus, hetwelk de paleizen van Benhadad zal verteren’, (Jeremia 49:27).

Bij dezelfde:

‘Tegen de muren van Babel verheft de banier, houdt de wacht, bestelt wachters’, (Jeremia 51:2).

Bij Ezechiël:

‘Zij zullen de muren van Tyrus omkeren en haar torens vernietigen en Ik zal haar stof van haar wegvagen en Ik zal haar stellen tot de dorheid van een rots’, (Ezechiël 26:4, 8, 9, 12).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2362

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

2362. Dat de woorden ‘Ziet, ik bid u, ik heb twee dochters die geen man bekend hebben’ de aandoeningen van het goede en ware betekenen, blijkt uit de betekenis van de dochters, namelijk de aandoeningen, waarover in de nrs. 489, 490, 491.

Dat zij geen man bekend hebben, betekent dat het valse haar niet bezoedeld had, want de man betekent het redelijk ware, en verder ook in tegenovergestelde zin het valse, nrs. 265, 749, 1007. Er zijn twee aandoeningen, namelijk die van het goede en die van het ware, zie nr. 1997;

de aandoening van het goede, maakt de hemelse Kerk uit, en wordt in het Woord ‘Dochter Zions’ genoemd, alsmede ‘Dochter Maagd Zions’; de aandoening van het ware echter maakt de geestelijke Kerk uit en wordt in het Woord ‘Dochter van Jeruzalem’ genoemd, zoals bij Jesaja:

‘De dochter, de maagd van Zion heeft u veracht, heeft u bespot, de dochter van Jeruzalem heeft het hoofd achter u geschud’, (Jesaja 37:22; 2 Koningen 19:21).

Bij Jeremia:

‘Wat zal ik bij u vergelijken, o dochter Jeruzalems; wat zal ik met u gelijkstellen en u troosten, maagd dochter Zions’, (Klaagliederen 2:13).

Bij Micha:

‘Gij, o toren der kudde, heuvel der dochter Zions, tot u zal komen en daar zal komen de vorige heerschappij, het koninkrijk der dochter van Jeruzalem’, (Micha 4:8).

Bij Zefanja:

‘Jubel, gij dochter Zions, juich, Israël, wees blij en verheug u van ganser harte, gij dochter Jeruzalems’, (Zefanja 3:14).

Bij Zacharia:

‘Verheug u zeer, gij dochter Zions, juich, gij dochter Jeruzalems; ziet, uw Koning zal u komen’, (Zacharia 9:9; Mattheüs 21:5; Johannes 12:15). Dat de hemelse Kerk of het hemelse rijk van de Heer, vanwege de aandoening van het goede, dat wil zeggen, vanwege de liefde tot de Heer zelf, ‘dochter Zions’ wordt genoemd, zie men verder nog bij Jesaja 10:32; 16:1; 52;2; 62:11; Jeremia 4:31; 6:2, 23; Klaagliederen 1:6; 2:1, 4, 8, 10; Micha 4:10, 13; Zacharia 2:10; dn in Psalm 9:15. En dat de geestelijke Kerk of het geestelijke rijk van de Heer, vanwege de aandoening van het ware en dus vanwege de liefde jegens de naaste, dochter Jeruzalems wordt genoemd, (Klaagliederen 2:15). Over deze beide Kerken, zoals de een is en zoals de ander is, werd herhaaldelijk in het eerste deel gehandeld. De oorzaak hiervan, dat de hemelse Kerk vanwege de liefde tot de Heer in de liefde jegens de naaste is, daarom wordt zij vooral met een ongetrouwde dochter of maagd vergeleken, ja zelfs ook maagd genoemd, zoals bij Johannes:

‘Dezen zijn het, die met vrouwen niet bevlekt zijn, want zij zijn maagden; dezen zijn het die het Lam volgen, waar het ook heengaat; want zij zijn onbevlekt voor de troon van God’, (Openbaring 14:4, 5). Opdat dit ook in de Joodse Kerk zou worden uitgebeeld, was het de priesters opgelegd, dat zij geen weduwen maar maagden tot hun vrouwen zouden nemen, (Leviticus 21:13-15; Ezechiël 44:22). Uit deze dingen, die in dit vers besloten liggen, kan blijken, hoe rein het Woord in de innerlijke zin is, ofschoon het in de letter anders zou schijnen; want wanneer deze woorden gelezen worden:

‘Ziet, ik bid u, ik heb twee dochters die geen man bekend hebben; ik zal haar, ik bid u, tot u uitbrengen en doet haar, zoals het goed is in uw ogen; alleen doet deze Mannen niets’, komt niets anders dan iets onreins in de voorstellingen op, vooral in die van hen die in een leven van het boze zijn, maar hoe kuis deze woorden in de innerlijke zin zijn, blijkt duidelijk uit de verklaring, namelijk dat zij de aandoeningen van het goede en ware betekenen en de gelukzaligheid, die degenen die het Goddelijke van de Heer en het Heilige niet schenden, gewaarworden door de genieting daarvan.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl