Biblija

 

Exodus 40:19

Studija

       

19 En hij spreidde de tent uit over den tabernakel, en hij zette het deksel der tent daar bovenop, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.

Iz Swedenborgovih djela

 

Apocalyps Onthuld #392

Proučite ovaj odlomak

  
/ 962  
  

392. En een andere engel kwam en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat, betekent de geestelijke eredienst, die vanuit het goede van de naastenliefde is door de ware dingen van het geloof.

Met het altaar waaraan de engel stond en met het gouden wierookvat dat hij in de hand had, wordt de eredienst van de Heer vanuit de geestelijke liefde aangeduid; deze eredienst is vanuit het goede van de naastenliefde door de ware dingen van het geloof.

Er waren bij de zonen Israëls twee altaren, het ene buiten de tent en het andere binnen de tent; het altaar buiten de tent werd het ‘altaar des brandoffers’ genoemd, omdat de brandoffers en de slachtoffers daarop plaatsvonden; het altaar binnen de tent werd het ‘reukaltaar’ en ook het ‘gouden altaar’ genoemd; dat het twee altaren waren, had als oorzaak dat de eredienst van de Heer is vanuit de hemelse liefde en vanuit de geestelijke liefde; vanuit de hemelse liefde door hen die in Zijn hemels rijk zijn en vanuit de geestelijke liefde door hen die in Zijn geestelijk rijk zijn; over die beide rijken, zie nr. 387.

Ten aanzien van beide altaren zie ook de volgende plaatsen bij Mozes: ten aanzien van het altaar des brandoffers, (Exodus 20:21; 27:1-8; 39:36-43; Leviticus 7:1-5; 8:11; 16:18, 19, 33, 34); over het reukaltaar, (Exodus 30:1-10; 31:8; 37:25-29; 40:5, 26; Numeri 7:1).

Dat er altaren, wierookvaten en reukwerk werden gezien door Johannes, was niet omdat er zulke dingen in de hemel bestaan, maar het waren slechts de uitbeeldingen van de eredienst van de Heer daar; de oorzaak hiervan is deze: dat zulke dingen bij de zonen Israëls waren ingesteld en daarom in het Woord meermalen genoemd zijn; en die Kerk was een uitbeeldende Kerk; alle dingen immers van hun eredienst beeldden uit en duiden vandaar nu aan de Goddelijke Hemelse en Geestelijke dingen van de Heer, die van Zijn Kerk in de hemelen en op aarde zijn.

Eendere dingen worden daarom door die twee altaren in het Woord aangeduid in de volgende plaatsen:

‘Zend Uw licht en Uw waarheid; deze zullen mij leiden tot Uw habitakels en ik zal ingaan tot het altaar Gods tot God’, (Psalm 43:3, 4).

‘Ik was in de onschuld mijn handen en ik ga rondom Uw altaar, Jehovah en Ik zal doen horen de stem der belijdenis’, (Psalm 26:6, 7).

‘De zonde van Jehudah is geschreven met een ijzeren griffel op de tafel van hun hart en aan de hoornen Uwer altaren’’, (Jeremia 17:1, 2).

‘God Jehovah, Die ons verlicht; bindt het feest met snoeren tot aan de hoornen des altaars’, (Psalm 118:27).

‘Te dien dage zal voor Jehovah een altaar zijn in het midden van het land van Egypte’, (Jesaja 19:19).

Een altaar voor Jehovah in het midden van het land van Egypte, betekent de eredienst van de Heer vanuit de liefde in de natuurlijke mens.

‘Distel en doorn zullen op hun altaren opkomen’, (Hosea 10:8); waarmee de eredienst vanuit de boze dingen en de valse dingen van het boze wordt aangeduid.

Verder ook in (Jesaja 27:9; 56:6, 7; 60:7; Klaagliederen 2:7; Ezechiël 6:4-6, 13; Hosea 8:11; 10:1, 2; Amos 3:14; Psalm 51:2-21; Psalm 84:3-5; Mattheüs 5:23, 24; 23:18-20).

Aangezien de eredienst van de Heer met het altaar werd uitgebeeld en vandaar aangeduid, zo is het duidelijk dat onder het altaar hier in de Openbaring niet iets anders wordt verstaan en eveneens elders, zoals:

‘Ik zag onder het altaar de zielen van degenen die gedood waren om het Woord Gods’, (Openbaring 6:9).

‘De engel stond daar en zei: Meet de tempel Gods en het altaar en degenen die daarin aanbidden’, (Openbaring 11:1).

‘Ik hoorde een andere engel vanuit het altaar zeggen: Waar en gerecht zijn Uw gerichten’, (Openbaring 16:7).

Aangezien de uitbeeldende eredienst, die voornamelijk op de beide altaren werd verricht, door de Heer werd afgeschaft toen Hij in de wereld kwam, omdat Hijzelf de innerlijke dingen van de Kerk opende, wordt daarom bij Jesaja gezegd:

‘Te dien dage zal de mens opzien tot zijn Maker en zijn ogen zullen tot de Heilige Israëls zien en niet tot de altaren, het werk zijner handen’, (Jesaja 17:7, 8).

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9936

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

9936. En zij zal zijn op het voorhoofd van Aharon; dat dit betekent vanuit de Goddelijke Liefde van de Heer, staat vast uit de uitbeelding van Aharon, namelijk de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede en dit is het goede van Zijn Goddelijke Liefde, nr. 9806; en uit de betekenis van het voorhoofd, wanneer over de Heer wordt gehandeld, namelijk Zijn Goddelijke Liefde.

Met het aangezicht van de Heer immers, of wat hetzelfde is, met het aangezicht van Jehovah, worden alle dingen aangeduid die van de Goddelijke Liefde zijn, zoals; de barmhartigheid, de vrede, het goede, de wijsheid, nrs. 222, 223, 5585, 6848, 6849, 9306, 9545, 9546.

Dat het aangezicht van Jehovah of het aangezicht van de Heer, die dingen betekent, is omdat met het aangezicht in het algemeen de innerlijke dingen van de mens worden aangeduid, die de aandoeningen van hem zijn en het denken daaruit, dus de dingen die van zijn liefde en geloof zijn, nr. 9546.

Dat die dingen met het aangezicht worden aangeduid, is omdat zij vanuit het aangezicht opblinken, zoals in hun afdruk of in hun betekenis; daarom wordt ook het aangezicht de beeltenis van het gemoed genoemd.

Vandaar is het, dat met het aangezicht, wanneer over de Heer of Jehovah wordt gehandeld, die dingen worden aangeduid die van Zijn Goddelijke Liefde zijn.

Dat met het voorhoofd in het bijzonder de Goddelijke Liefde zelf wordt aangeduid, is omdat aan de innerlijke dingen hun gebieden zijn toebedeeld in het aangezicht.

De innerlijke dingen die van de liefde zijn, zijn in het gebied van het voorhoofd; die welke van de wijsheid en van het inzicht zijn, zijn in het gebied van de ogen; die van de doorvatting zijn, zijn in het gebied van de neusgaten; die van het uitspreken zijn, zijn in het gebied van de mond.

Daaruit blijkt, waarom met het voorhoofd, wanneer wordt gehandeld over de Heer, Die door Aharon wordt uitgebeeld, de Goddelijke Liefde wordt uitgebeeld.

Omdat het voorhoofd bij de mens overeenstemt met zijn liefde, wordt daarom van hen die in de hemelse liefde zijn, dat wil zeggen, in de liefde tot de Heer uit de Heer, gezegd dat zij een teken in de voorhoofden hebben, waarmee wordt aangeduid dat zij in de bescherming van de Heer zijn, omdat zij in Zijn liefde zijn; zoals bij Ezechiël: ‘Jehovah zei: Ga door het midden van Jeruzalem en teken een teken op de voorhoofden van de mannen die steunen en zuchten over al de gruwelen die in het midden van haar zijn gedaan; en slaat; ulieder oog verschone niet; maar tegen enig man, op wie het teken is, nadert niet’, (Ezechiël 9:4,6).

Bij Johannes in de Openbaring: ‘Zie, het Lam staande op de berg Zions en met Hem honderdvierenveertigduizend, hebbende de Naam van Zijn Vader geschreven op hun voorhoofden’, (Openbaring 14:1).

Bij dezelfde daar: ‘Zij zullen zien de aangezichten van God en van het Lam en Zijn Naam in hun voorhoofden’, (Openbaring 22:4).

Bij dezelfde daar: ‘Er werd gezegd dat zij geen schade zouden berokkenen aan het gras van de aarde, noch aan enig groen, noch aan enige boom, maar aan de mensen alleen die niet het teken Gods op hun voorhoofden zouden hebben’, (Openbaring 9:4).

Het teken Gods en de naam Gods op hun voorhoofden hebben, voor: in de bescherming zijn tegen de bestoking van de boosheden die uit de hel zijn, omdat zij in de Heer zijn door de liefde.

Het gras en het groen waaraan geen schade zou worden berokkend, voor het wetenschappelijk ware waardoor het ware van het geloof is, nrs. 7571, 7691.

De boom waaraan geen schade zou worden berokkend, voor de doorvatting van het ware vanuit het goede, nrs. 103, 2163, 2722, 2972, 4552, 7692.

Bij Mozes: ‘Gij zult liefhebben Jehovah uw God uit uw ganse hart en uit uw ganse ziel en uit al uw krachten; vastbinden zult gij die woorden tot een teken op uw hand en laten zij zijn tot voorhoofdspanselen tussen uw ogen’, (Deuteronomium 6:4,5,8); tot voorhoofdspanselen, voor tot een teken van de liefde tot Jehovah God; tussen de ogen wordt gezegd, omdat de ogen het inzicht en de wijsheid betekenen die uit deze liefde zijn.

En de wijsheid vanuit die liefde is God aanhoudend voor ogen hebben.

Dat dit zo is, is duidelijk, omdat er wordt gehandeld over de liefde tot Jehovah God.

Er wordt gezegd dat zij Hem zouden liefhebben uit het ganse hart, uit de ganse ziel en uit alle krachten, waarmee wordt aangeduid; uit alle dingen bij de mens; uit het hart, is uit de wil waar het goede van de liefde is, nrs. 7542, 9050, 9300, 9495; uit de ziel, is uit het verstand, waar het ware van het geloof is, dus uit het geloof, nr. 9050.

Die twee dingen zijn van de innerlijke mens.

Uit alle krachten, is uit de dingen die van het verstand en van de wil in de uiterlijke mens zijn; de krachten en de macht van de liefde van de ene en de andere mens, de uiterlijke en de innerlijke, worden aangeduid met de handen, nrs. 4931-4937,7518; daarom wordt gezegd, dat die woorden zouden worden vastgebonden tot een teken op de hand.

Omdat het voorhoofd vanwege de overeenstemming de hemelse liefde bij de goeden betekent, betekent het dus bij de bozen de helse liefde, die aan de hemelse is tegenovergesteld.

Het voorhoofd van dezen wordt een bronzen voorhoofd genoemd, bij (Jesaja 48:4); en een verstijfd voorhoofd bij (Ezechiël 3:7,8); en van hen die in de helse liefde zijn, wordt gezegd dat ‘zij het merkteken van het beest op de voorhoofden hebben’, (Openbaring 13:16; 14:9; 20:4) en eveneens ‘de naam van Babylon op de voorhoofden’, (Openbaring 17:5).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl