10750. HOOFDSTUK 36
1. En hij maakte Bezaleël en Aholiab en elk man wijs van hart, in wie Jehovah wijsheid en inzicht had gegeven om te weten te maken elk werk van de bediening van het Heilige, ten aanzien van alles wat Jehovah had geboden.
2. En Mozes riep tot Bezaleël en tot Aholiab en tot elke man wijs van hart, die Jehovah wijsheid had gegeven in zijn hart, een elk die zijn hart aandreef om toe te treden tot het werk om dat te maken.
3. En zij namen van vóór Mozes elk hefoffer, dat de zonen Israëls hadden gebracht tot het werk der bediening van het Heilige, om dat te maken; en zij brachten tot hem nog het vrijwillige van morgen tot morgen.
4. En zij brachten, alle wijzen makende al het werk van het Heilige, man bij man, van zijn werk, dat zij makende waren.
5. En zij zeiden tot Mozes, al zeggende: Zij vermenigvuldigen het volk, om te brengen meer dan voldoende voor de bediening tot het werk dat Jehovah heeft geboden om dat te doen.
6. En Mozes gebood en zij kondigden een stem af in het kamp, al zeggende: een man en een vrouw, laten zij niet langer maken een werk ten hefoffer van het Heilige en hij weerhield het volk van te brengen.
7. En het werk was voldoende voor al het werk om dat te maken en er was overvloed.
8. En zij maakten, elke wijze van hart, met hen die het werk maakten, het habitakel van tien gordijnen, van getweernd fijn lijnwaad en hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken; en cherubim, het werk van een uitdenker maakte hij ze.
9. De lengte van één gordijn achtentwintig in de el en de breedte vier in de el, van één gordijn; één maat voor alle gordijnen.
10. En hij verbond vijf gordijnen, de ene aan de andere; en vijf gordijnen verbond hij, een aan een.
11. En hij maakte striklusjes van hemelsblauw op de zoom van één gordijn, aan het einde in de verbinding; zo maakte hij in de zoom van het uiterste gordijn in de tweede verbinding.
12. Vijftig striklusjes maakte hij in één gordijn en vijftig striklusjes maakte hij aan het einde van het gordijn dat in de tweede verbinding was, de striklusjes elkaar opnemende, het ene tot het ene.
13. En hij maakte vijftig haakjes van goud en hij verbond de gordijnen, de ene tot de ene, in de haakjes en het habitakel was één.
14. En hij maakte gordijnen van geiten tot een tent over het habitakel; elf gordijnen maakte hij ze.
15. De lengte van één gordijn was dertig in de el en vier ellen de breedte van één gordijn, één maat voor de elf gordijnen.
16. En hij verbond vijf gordijnen alleen en zes gordijnen alleen.
17. En hij maakte vijftig striklusjes op de zoom van het uiterste gordijn in de verbinding en vijftig striklusjes maakte hij op de zoom van het gordijn van de tweede verbinding.
18. En hij maakte vijftig haakjes van brons om de tent te verbinden om één te zijn.
19. En hij maakte een deksel voor de tent van vellen van rode rammen en een deksel van dassenvellen daarover.
20. En hij maakte de planken voor het habitakel van houten van Sittim staande.
21. Tien ellen de lengte van de plank en een el en een halve el de breedte van één plank.
22. Twee handen voor één plank, samengevoegd de ene tot de ene, zo deed hij met alle planken van het habitakel.
23. En hij maakte de planken voor het habitakel, twintig planken voor de hoek van de middag, zuidwaarts.
24. En veertig voetstukken van zilver maakte hij onder de twintig planken, twee voetstukken onder één plank voor zijn twee handen en twee voetstukken onder één plank voor zijn twee handen.
25. En voor de andere zijde van het habitakel aan de hoek van het noorden maakte hij twintig planken.
26. En hun veertig voetstukken van zilver, twee voetstukken onder één plank en twee voetstukken onder één plank.
27. En voor de benen van het habitakel naar de zee maakte hij zes planken.
28. En twee planken maakte hij voor de hoeken van het habitakel in de benen.
29. En zij waren gepaard van beneden en tezamen waren zij geheel aan het hoofd ervan tot één ring; zo deed hij met die twee, met de twee hoeken.
30. En er waren acht planken en hun voetstukken van zilver, zestien voetstukken, twee voetstukken, twee voetstukken onder één plank.
31. En hij maakte stangen van houten van Sittim, vijf voor de planken van de eerste zijde van het habitakel.
32. En vijf stangen voor de planken van de andere zijde van het habitakel en vijf stangen voor de planken van het habitakel, voor de benen zeewaarts.
33. En hij maakte de middelste stang om door te gaan in het midden van de planken van het einde tot het einde.
34. En hij overtrok de planken met goud en hun ringen maakte hij van goud, vatten voor de stangen en hij overtrok de stangen met goud.
35. En hij maakte de voorhang van hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en getweernd fijn lijnwaad, met het werk van een uitdenker maakte hij die met cherubim.
36. En hij maakte daarvoor vier kolommen van Sittim en hij overtrok die met goud, haar haken waren van goud en hij goot voor haar vier voetstukken van zilver.
37. En hij maakte een deksel voor de deur van de tent, van hemelsblauw en purper en dubbelgedoopt scharlaken en getweernd fijn lijnwaad, met het werk van een borduurder.
38. En de kolommen ervan, vijf en haar haken; en hij overtrok haar hoofden en haar banden met goud; en haar vijf voetstukken waren van brons.
INHOUD
Wat deze dingen in de innerlijke zin betekenen, staat vast uit wat eerder in hoofdstuk 26 is ontvouwd; het zijn immers dezelfde dingen; daarom wordt aan deze dingen die in dit hoofdstuk staan, zonder verdere ontvouwing voorbijgegaan.