759. Hierdoor komt het ook dat elke kerk die opgericht werd door hen die vanuit hun eigen bevestigingen zien, dat hun Kerk als de enige kerk verschijnt die in het licht is, en alsof de overige die daarvan afwijken, in de duisternis zijn. Want degenen die door middel van bevestigingen zien, zijn niet ongelijk aan nachtuilen, die licht zien in de schaduw van de nacht en overdag de zon en haar stralen als dikke duisternis. Van dien aard was en is ook nog elke kerk die in valsheden is, wanneer zij eenmaal gegrondvest is door de leiders, die zichzelf als met lynxogen voorkomen, en die zich een morgenlicht gemaakt hebben uit hun eigen inzicht en een avondlicht uit het Woord. Heeft niet de Joodse Kerk, toen deze volslagen verwoest was, wat het geval was toen onze Heer in de wereld kwam, vanuit haar schrift- en wetgeleerden luid uitgeroepen, dat zij, omdat zij het Woord had, alleen in het hemelse schijnsel was, terwijl zij toch de Messias of Christus, die het Woord zelf en het al in alle dingen daarvan was, kruisigden. Wat anders riep de kerk uit die onder Babylon bij de profeten en in de Apocalyps wordt verstaan, dan dat zij de koningin en de moeder van alle Kerken is, en dat de overige die van haar afwijken, onechte spruiten zijn, die in de ban moeten worden geslagen, hoewel zij de Heer Zaligmaker van troon en altaar gestoten en zichzelf daarop gesteld heeft? Vervult niet elke kerk, tot de meest ketterse toe, wanneer zij eenmaal aangenomen is, de streken en steden met het geroep dat zij alleen orthodox en oecumenisch is, en dat bij haar het Evangelie is, dat ‘de engel vliegende in het midden van de hemel, verkondigde’, (Apocalyps 14:6)? En wie hoort niet de weerklank van haar stem uit de menigte beamen, dat het zo is? Heeft de gehele Dordtse Synode de voorbeschikking wel anders aangezien dan als een uit de hemel op hun hoofden neervallende ster, en hebben zij dit dogma niet gekust zoals de Filistijnen het afgodsbeeld van Dagon kusten in de tempel Eben Eser in Asdod, en zoals de Grieken het palladium in de tempel van Minerva? Want zij noemden dit dogma het palladium van de godsdienst, niet wetend, dat die vallende ster een luchtverschijnsel uit bedrieglijk licht was, dat, wanneer het in de hersenen valt, elk valse kan bevestigen, hetgeen door begoochelingen geschiedt, totdat men dit voor het ware licht houdt, en dat wat vastgesteld werd voor een vaste ster, en tenslotte zweert, dat dit het gesternte der gesternten is. Wie spreekt met groter overreding over de zekerheid van zijn fantasie dan de natuur aanbiddende atheďst; lacht hij niet uit volle borst om de goddelijke dingen van God, om de hemelse dingen van de hemel, en om de geestelijke dingen van de kerk? Welke maanzieke houdt niet zijn dwaasheid voor wijsheid en de wijsheid voor dwaasheid? Wie onderscheidt met het gezicht van het oog het bedrieglijke schijnsel van rottend hout van het licht van de maan? Wie, die afkerig is van balsamieke geuren, zoals het geval is met vrouwen, die door een ziekte van de baarmoeder zijn aangedaan, verdrijft die geuren niet uit de neusvleugels en verkiest kwalijk riekende geuren, enzovoort? Dit werd ter verduidelijking aangevoerd, opdat men zal weten, dat men, alvorens de waarheid uit de hemel in haar licht straalt, uit het louter natuurlijk schijnsel niet erkent, dat de kerk voleindigd is, dat wil zeggen, dat zij in louter valsheden is. Want het valse ziet het ware niet, maar het ware ziet het valse; en elk mens is van dien aard, dat hij het ware zien en begrijpen kan, wanneer hij het hoort. Wanneer hij echter in valsheden bevestigd is, kan hij het ware niet zo in het verstand dragen, dat het blijft, aangezien het daar niet enige plaats vindt, en wanneer het bij toeval binnentreedt, verwerpt de vergaderde bende van valsheden dit als een vreemdsoortigheid.