155. Omdat al het goede en ware uit de Heer is en niets uit de mens, en omdat het goede uit de mens niet het goede is, volgt dat geen mens verdienste heeft maar alleen de Heer. De verdienste van de Heer is, dat Hij vanuit eigen macht het menselijk geslacht heeft gezaligd, en eveneens dat Hij degenen zaligt die het goede uit Hem doen. Vandaar is het dat degene in het Woord gerecht wordt geheten aan wie de verdienste en de gerechtigheid van de Heer wordt toegekend, en ongerecht degene aan wie de eigen gerechtigheid en verdienste wordt toegekend.