Over de Goddelijke Liefde #15

Ngu Emanuel Swedenborg
  
Yiya esigabeni / 21  
  

15. De mens is niet van gezond gemoed tenzij het nut zijn aandoening of bezigheid is.

De mens heeft uitwendig denken, en hij heeft inwendige denken; de mens is in het uitwendige denken wanneer hij in verkeer met genoten is, hetzij hij dan toehoort, hetzij hij spreekt, hetzij hij leert, hetzij hij handelt, en eveneens wanneer hij schrijft; maar in het inwendige denken is hij wanneer hij thuis is, en aan zijn innerlijke aandoening de teugels viert.

Dit denken is eigen aan zijn geest in zich, de vorige echter is eigen aan zijn geest in het lichaam.

Het ene en het andere denken blijft de mens bij na de dood, en dan wordt niet geweten hoedanig de mens is vooraleer hem het uitwendige denken wordt afgenomen; want dan denkt, spreekt, en handelt hij vanuit zijn aandoening.

De mens die van gezond gemoed is, zal dan wonderbaarlijke dingen zien en horen; hij zal horen en zien dat velen die in de wereld wijs hebben gesproken, geleerd hebben gepredikt, ontwikkeld hebben geleerd, wetenschappelijk hebben geschreven, en eveneens voorzichtig hebben gehandeld, zodra het uitwendige van hun gemoed is weggenomen, dan zó onzinnig denken, spreken en handelen, dat de krankzinnigen in de wereld niet waanzinniger zijn; en, wat wonderbaarlijk is, dan geloven zij wijzer te zijn dan de anderen.

Maar opdat zij niet lange tijd waanzinnig zijn, worden zij bij beurten in de uitwendige dingen teruggelaten, en daardoor in hun burgerlijk en zedelijk leven waarin zij waren geweest in de wereld.

Wanneer zij in verkeer met genoten daar en in de hemel zijn, wordt de herinnering aan hun waanzinnigheden gegeven, en dan zien zij zelf en bekennen zij, dat zij mal gesproken en dwaas gehandeld hebben; maar toch zijn zij dadelijk wanneer zij in hun innerlijke dingen of de eigen dingen van hun geest worden teruggelaten, eender waanzinnig als tevoren.

Hun waanzinnigheden zijn er verscheidene, welke hierop neerkomen, dat zij willen heersen, stelen, echtbreken, lasteren, boos doen.

Het rechtschapene, gerechte, oprechte, en elk ware en goede van de kerk en de hemes willen verachten, verwerpen of bespotten; en, wat meer is, zij hebben deze geestelijke staat lief.

Het werd immers met verscheidene beproefd, of zij liever gezond wilden denken, dan wel waanzinnig, en het werd bevonden dat zij liever waanzinnig wilden denken.

Dat zij zo danig zijn, daarvan werd ook de oorzaak open gedekt, namelijk dat zij zichzelf en de wereld boven alle dingen hadden liefgehad, en dat zij den animus niet aan nutten hadden gewijd dan alleen ter wille van eer en gewin, en dat zij de verkwikkelijke dingen van het lichaam verre hadden verkozen boven de verkwikkelijke dingen van de ziel.

Zij zijn zodanig in de wereld geweest, zodat zij bij zichzelf nooit gezond hebben gedacht dan alleen als zij mensen zagen.

Dit is het enige geneesmiddel voor hun waanzin, dat zij in karweien onder een rechter in de hel worden gezonden.

Zo lang zij daar in karweien zijn, zijn zij niet waanzinnig; de karweien immers waardoor zij in beslag worden genomen, houden de animus zoals in een kerker, en in banden, opdat die niet uitloopt in de buitensporigheden van hun begeerten; de karweien daar doen zij voor voedsel, kleding, en een bed; aldus tegen wil en dank, vanuit noodzakelijkheid, en niet vrijelijk vanuit aandoening.

Omgekeerd echter denken al degenen in de wereld die de nutten hebben liefgehad, en vanuit de liefde ervan deze hebben gedaan.

Zij denken gezond in hun geest, en hun geest denkt gezond in het lichaam; want het innerlijke denken is aldus eveneens het uiterlijke denken, en door deze vanuit gene is de spraak en eveneens de handeling van hen.

De aandoening van het nut heeft hun gemoed in zich gehouden, en laat ook niet toe dat zij uitlopen in ijdele, in wulpse en vuile dingen, in onoprechte en arglistige dingen, in de grillen van verschillende begerigheden.

Zij worden na de dood eender; hun gemoederen in zich zijn engelijke, en deze worden wanneer het uiterlijke denken wordt afgenomen, geestelijk en engelen, aldus ontvangers van de hemelse wijsheid uit de Heer.

Uit deze dingen nu blijkt dat de mens niet van gezond gemoed is tenzij het nut zijn aandoening of bezigheid is.

  
Yiya esigabeni / 21  
  

Naar de Nederlandse vertaling van Anton Zelling 1969, gemoderniseerd door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis - 2006.