Echtelijke Liefde #216

Ngu Emanuel Swedenborg

Funda lesi Sigaba

  
Yiya esigabeni / 535  
  

216. VI. Dat zij die in de waarlijk echtelijke liefde zijn, in hun huwelijk het eeuwige beogen; omgekeerd echter zij die niet in de echtelijke liefde zijn.

Dat zij die in de waarlijk echtelijke liefde zijn, het eeuwige beogen, komt omdat in die liefde de eeuwigheid is; en de eeuwigheid ervan is daarom zodanig omdat die liefde bij de echtgenote en de wijsheid bij de echtgenoot, groeit tot in het eeuwige; en in die groei of voortgang treden de echtelieden dieper en dieper binnen in de zegeningen van de hemel, die de wijsheid van hen en tegelijk de liefde ervan in zich bewaren; en daarom, indien de idee van het eeuwige werd uitgerukt of wegens de een of andere oorzaak weggleed, dan zou het zijn alsof zij uit de hemel werden neergeworpen.

Hoedanig de staat is van de echtelieden in de hemel als aan hun gemoed de idee van het eeuwige ontvalt en in de plaats daarvan de idee van het tijdelijke invalt, werd bij mij duidelijk door deze ondervinding: eens waren twee echtelieden krachtens gegeven toestemming bij mij uit de hemel en toen werd van hen door een bepaalde geraffineerd sprekende duistere geest de idee van het eeuwige ten aanzien van het huwelijk weggenomen, nadat die was weggenomen, begonnen zij te weeklagen en zeiden dat zij niet langer zouden kunnen leven en dat zij zich gekweld voelden op een wijze die zij nooit eerder hadden gevoeld; toen dit doorvat was door de mede-engelen in de hemel, werd de duisterling verwijderd en neergeworpen; nadat dit had plaatsgevonden, kwam bij hen direct de idee van het eeuwige terug, ten gevolge waarvan zij met de vreugde van het hart werden verblijd en elkaar wederzijds allertederst omhelsden.

Behalve deze dingen hoorde ik twee echtelieden die over hun huwelijk nu eens de idee van het eeuwige koesterden en dan weer de idee van het tijdelijke; de oorzaak ervan was deze, dat zij innerlijk ongelijk waren.

Wanneer zij in de idee van het eeuwige waren, waren zij beiden verblijd, maar wanneer zij in de idee van het tijdelijke waren, zeiden zij: ‘Het is niet langer een huwelijk’.

En de echtgenote zei: ‘Ik ben niet langer een echtgenote, maar een bedgenote. ’

En de man zei: ‘Ik ben niet langer een echtgenoot, maar een echtbreker. ’

En daarom ging de man, toen hun innerlijke ongelijkheid aan hen werd geopend, van de vrouw weg en de vrouw van de man; maar daarna werden zij, omdat de een en de ander de idee van het eeuwige ten aanzien van het huwelijk had gehad, vergezelschapt met hun gelijken.

Hieruit kan men duidelijk zien dat zij die in de waarlijk echtelijke liefde zijn, het eeuwige beogen; en dat zij, indien dit uit de binnenste dingen ontglipt aan het denken, zij uit elkaar gaan ten aanzien van de echtelijke liefde, hoezeer het ook niet tegelijk ten aanzien van de vriendschap het geval mag zijn; deze woont immers in de uiterlijke en uitwendige dingen; de echtelijke liefde echter in de innerlijke dingen.

Hetzelfde is het geval in de huwelijken op aarde; de echtelieden daar denken als zij elkaar teder liefhebben, het eeuwige ten aanzien van het verbond en volstrekt niet iets ten aanzien van het einde ervan door de dood en als zij hierover denken, voelen zij smart, totdat zij opnieuw worden opgebeurd door de hoop bij de gedachte aan de voortzetting ervan na het overlijden.

216. (a). VII. Dat de echtelijke liefde zetelt bij de kuise vrouwen-echtgenoten, maar dat hun liefde evenwel afhangt van de mannen-echtgenoten.

De oorzaak hiervan is de volgende dat vrouwen-echtgenoten als liefden geboren zijn en het aan hen is ingeënt één te willen zijn met de mannen-echtgenoten en zij uit deze gedachte van hun wil aanhoudend hun liefde voeden; en daarom zou terugtreden van het streven om zich met de mannen-echtgenoten te verenigen een terugtreden van zichzelf zijn; anders de mannen-echtgenoten, omdat dezen niet als liefden zijn geboren, maar als de opnemenden van die liefde van de vrouwen-echtgenoten, treden daarom, voor zoveel als zij die liefde opnemen, de vrouwen-echtgenoten met hun liefde binnen, maar voor zoveel als zij niet opnemen, staan de vrouwen-echtgenoten met hun liefde buiten en wachten zij af.

Maar dit vindt plaats bij de kuise vrouwen-echtgenoten; en is anders bij de onkuise.

Hieruit staat vast dat de echtelijke liefde zetelt bij de vrouwen-echtgenoten, maar dat hun liefde afhangt van de mannen-echtgenoten.

  
Yiya esigabeni / 535  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl