圣经文本

 

Genesis第28章

学习

   

1 En Izak riep Jakob, en zegende hem; en gebood hem, en zeide tot hem: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaan.

2 Maak u op, ga naar Paddan-Aram, ten huize van Bethuel, den vader uwer moeder, en neem u van daar een vrouw, van de dochteren van Laban, uwer moeders broeder.

3 En God almachtig zegene u, en make u vruchtbaar, en vermenigvuldige u, dat gij tot een hoop volken wordt.

4 En Hij geve u den zegen van Abraham; aan u, en uw zaad met u, opdat gij erfelijk bezit het land uwer vreemdelingschappen, hetwelk God aan Abraham gegeven heeft.

5 Alzo zond Izak Jakob weg, dat hij toog naar Paddan-Aram, tot Laban, den zoon van Bethuel, den Syrier, den broeder van Rebekka, Jakobs en Ezau's moeder.

6 Als nu Ezau zag, dat Izak Jakob gezegend, en hem naar Paddan-Aram weggezonden had om zich van daar een vrouw te nemen; en als hij hem zegende, dat hij hem geboden had, zeggende: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaan;

7 En dat Jakob zijn vader en zijn moeder gehoorzaam geweest was, en naar Paddan-Aram getrokken was;

8 En dat Ezau zag, dat de dochteren van Kanaan kwaad waren in de ogen van Izak, zijn vader;

9 Zo ging Ezau tot Ismael, en nam zich tot een vrouw boven zijn vrouwen, Mahalath, de dochter van Ismael, den zoon van Abraham, de zuster van Nebajoth.

10 Jakob dan toog uit van Ber-seba, en ging naar Haran.

11 En hij geraakte op een plaats, waar hij vernachtte; want de zon was ondergegaan; en hij nam van de stenen dier plaats, en maakte zijn hoofdpeluw, en legde zich te slapen te dierzelver plaats.

12 En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan de hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen daarbij op en neder.

13 En ziet, de HEERE stond op dezelve en zeide: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land, waarop gij ligt te slapen, zal Ik aan u geven, en aan uw zaad.

14 En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.

15 En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal, waarheen gij trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben, hetgeen Ik tot u gesproken heb.

16 Toen nu Jakob van zijn slaap ontwaakte, zeide hij: Gewisselijk is de HEERE aan deze plaats, en ik heb het niet geweten!

17 En hij vreesde, en zeide: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels!

18 Toen stond Jakob des morgens vroeg op, en hij nam dien steen, dien hij tot zijn hoofdpeluw gelegd had, en zette hem tot een opgericht teken, en goot daar olie boven op.

19 En hij noemde den naam dier plaats Beth-El; daar toch de naam dier stad te voren was Luz.

20 En Jakob beloofde een gelofte, zeggende: Wanneer God met mij geweest zal zijn, en mij behoed zal hebben op dezen weg, dien ik reize, en mij gegeven zal hebben brood om te eten, en klederen om aan te trekken;

21 En ik ten huize mijns vaders in vrede zal wedergekeerd zijn; zo zal de HEERE mij tot een God zijn!

22 En deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en van alles, wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker de tienden geven!

   

来自斯威登堡的著作

 

Arcana Coelestia#1463

学习本章节

  
/10837  
  

1463. That 'sojourning' means receiving instruction becomes clear from the meaning in the Word of 'sojourning' as receiving instruction, and it has this meaning because sojourning and passing on, or moving from one place to another, is in heaven nothing else than a change of state, as shown already in 1376, 1379. Therefore every time travelling, sojourning, or transferring from one place to another occurs in the Word nothing else suggests itself to angels than a change of state such as takes place with them. There are changes of state both of thoughts and of affections. Changes of the state of thoughts are cognitions, which in the world of spirits are represented by means of forms of instruction. This also explains why members of the Most Ancient Church, having communication with the angelic heaven, did not perceive anything else by 'sojourning'. Thus the statement here that 'Abram went down into Egypt to sojourn' does not mean anything other than the Lord's being instructed.

[2] Something similar is meant by Jacob and his sons going down into Egypt, as in Isaiah,

Thus said the Lord Jehovih, My people went down to Egypt at first to sojourn there, and Asshur oppressed them without cause. Isaiah 52:4.

Here 'Asshur' stands for reasonings. This is also why in the Jewish Church people who were receiving instruction were called 'sojourners, sojourning in their midst' who, it was commanded, were to receive the same treatment as the native-born, Exodus 12:48-49; Leviticus 24:22; Numbers 15:13-16, 26, 29; 19:10. Regarding sojourners it is said in Ezekiel,

You shall divide this land among you according to the tribes of Israel. You shall divide it by lot as an inheritance for yourselves and for sojourners, sojourning in your midst. They shall be to you as native-born among the children of Israel, they shall cast lots with you for an inheritance in the midst of the tribes of Israel. In the tribe with which the sojourner has sojourned, there shall you give him his inheritance. Ezekiel 47:21-23.

This refers to the new Jerusalem, or the Lord's kingdom. 'Sojourners sojourning' is used to mean people who allow themselves to receive instruction, consequently the gentiles. That 'sojourners' stands for people who are receiving instruction is clear from the fact that it is said 'in the tribe with which he has sojourned, there shall an inheritance be given him'. 'Tribes' stands for the things that constitute faith.

[3] 'Sojourning' is also similar in meaning to travelling and dwelling. 'Travelling' means the established patterns and order of life, while 'dwelling' means living, both dealt with already in 1293. For the same reasons the land of Canaan is also called 'the land of the sojournings of Abraham, Isaac, and Jacob', in Genesis 28:4; 36:7; 37:1; Exodus 6:4. And Jacob said to Pharaoh,

The days of the years of my sojournings; few and evil have been the days of the years of my life, and they have not attained to the days of the years of the life of my fathers in the days of their sojournings. Genesis 47:9.

Here 'sojourning' stands for life and for forms of instruction.

  
/10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.