圣经文本

 

Genesis第16章

学习

   

1 Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar.

2 Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai.

3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram in het land Kanaan gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw.

4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen.

5 Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij en tussen u!

6 En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht.

7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur.

8 En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai!

9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen.

10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden.

11 Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismael noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft.

12 En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen.

13 En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet?

14 Daarom noemde men dien put, den put Lachai-Roi; ziet, hij is tussen Kades en tussen Bered.

15 En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had, Ismael.

16 En Abram was zes en tachtig jaren oud, toen Hagar Ismael aan Abram baarde.

   

来自斯威登堡的著作

 

Arcana Coelestia#1941

学习本章节

  
/10837  
  

1941. 'And it will not be numbered for multitude' means being multiplied immeasurably. This is clear without explanation. By these words is meant the truth which in this manner will increase immeasurably from good. Because with the Lord, who is the subject here in the internal sense, all things are Divine and Infinite, these matters as they apply to Him cannot be put into words. Consequently, so that some idea may be obtained of what the multiplication of truth from good entails, it must be spoken of as it applies to man. In his case, if governed by good, that is, by love and charity, seed from the Lord is made fruitful and is multiplied to such an extent that it cannot be numbered for multitude. That fruitfulness and multiplication is not very much during his life in the body, but in the next life it is unbelievably increased, for as long as he lives in the body it is seed Lying in ground of a bodily nature, among an entangled and dense mass of factual knowledge and bodily delights, and also cares and anxieties. But once these have been cast off, as happens when he passes over into the next life, the seed is set free from those things and starts to grow, just like the seed of a tree which, when it comes up out of the ground, grows into a small tree, then into a large tree, and is after that multiplied into a garden of trees. For all knowledge, intelligence, and wisdom, and the forms of delight and happiness that go with them, are in a similar way made fruitful and are multiplied, and are thereby for ever increasing. And they begin from the smallest of seeds, as the Lord teaches in Matthew 13:31, by reference to the grain of mustard seed. This becomes quite clear from the knowledge, intelligence, and wisdom that angels possess, which during the time they were men had been to them beyond words.

  
/10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.