圣经文本

 

Genesis第13章

学习

   

1 Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem.

2 En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud.

3 En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-El toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-El, en tussen Ai;

4 Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.

5 En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en tenten.

6 En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have was vele, zodat zij samen niet konden wonen.

7 En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land.

8 En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannen broeders.

9 Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan.

10 En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar.

11 Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van den ander.

12 Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.

13 En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen den HEERE.

14 En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.

15 Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid.

16 En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden.

17 Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven.

18 En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.

   

来自斯威登堡的著作

 

Arcana Coelestia#1587

学习本章节

  
/10837  
  

1587. 'Before Jehovah destroyed Sodom and Gomorrah' means before the external man was destroyed by desires for evil and by persuasions of falsity. This becomes clear from the meaning of 'Sodom' as desires for evil, and from the meaning of 'Gomorrah' as persuasions of falsity. These two are indeed what destroy the external man and separate it from the internal, and it was these two that destroyed the Most Ancient Church prior to the Flood. Desires for evil belong to the will, and persuasions of falsity to the understanding. And when these two are in control, the whole of the external man is destroyed, a destroying which also entails its separation from the internal man. It is not that the soul or spirit is separated from the body but that good and truth have been separated from the person's soul or spirit so that their influx is felt only from a distance. That influx will in the Lord's Divine mercy be dealt with elsewhere. Because among the human race the external man had been so destroyed and its link with the internal, that is, with good and truth, had been severed, the Lord came into the world to join together and unite the External Man to the Internal Man, that is, the Human Essence to the Divine Essence. This verse describes the nature of the external man when joined to the internal, that is to say, by the words 'before Jehovah destroyed Sodom and Gomorrah, like the garden of Jehovah, like the land of Egypt as you come to Zoar'.

  
/10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.