圣经文本

 

Ezechiël第31章

学习

   

1 Het gebeurde ook in het elfde jaar, in de derde maand, op den eersten der maand, dat des HEEREN woord tot mij geschiedde, zeggende:

2 Mensenkind! zeg tot Farao, den koning van Egypte, en tot zijn menigte: Wien zijt gij gelijk in uw grootheid?

3 Zie, Assur was een ceder op den Libanon, schoon van takken, schaduwachtig van loof, en hoog van stam, en zijn top was tussen dichte takken.

4 De wateren maakten hem groot, de afgrond maakte hem hoog; die ging met zijn stromen rondom zijn planting, en zond zijn waterleidingen uit tot alle bomen des velds.

5 Daarom werd zijn stam hoger dan alle bomen des velds; en zijn takjes werden menigvuldig, en zijn scheuten lang, vanwege de grote wateren, als hij uitschoot.

6 Alle vogelen des hemels nestelden op zijn takjes, en alle dieren des velds teelden onder zijn scheuten; en alle grote volken zaten onder zijn schaduw.

7 Alzo was hij schoon in zijn grootheid en in de lengte zijner takken, omdat zijn wortel aan grote wateren was.

8 De cederen in Gods hof verduisterden hem niet, de dennebomen waren zijn takken niet gelijk, en de kastanjebomen waren niet gelijk zijn scheuten; geen boom in Gods hof was hem gelijk in zijn schoonheid.

9 Ik had hem zo schoon gemaakt door de veelheid zijner takken, dat alle bomen van Eden, die in Gods hof waren, hem benijdden.

10 Daarom, zo zegt de Heere Heere: Omdat gij u verheven hebt over uw stam, ja, hij stak zijn top op boven het midden der dichte takken, en zijn hart verhief zich over zijn hoogte;

11 Daarom gaf Ik hem in de hand van den machtigste der heidenen, dat die hem rechtschapen zou behandelen; Ik dreef hem uit om zijn goddeloosheid.

12 En vreemden, de tirannigste der heidenen, roeiden hem uit en verlieten hem; zijn takken vielen op de bergen en in alle valleien, en zijn scheuten werden verbroken bij alle stromen des lands; en alle volken der aarde gingen af uit zijn schaduw, en verlieten hem.

13 Alle vogelen des hemels woonden op zijn omgevallen stam, en alle dieren des velds waren op zijn scheuten;

14 Opdat zich geen waterrijke bomen verheffen over hun stam, en hun top niet opsteken boven het midden der dichte takken, en geen bomen, die water drinken, op zichzelven staan vanwege hun hoogte; want zij zijn allen overgegeven ter dood, tot het onderste der aarde, in het midden der mensenkinderen, tot degenen, die in den kuil nederdalen.

15 Zo zegt de Heere Heere: Ten dage, als hij ter helle nederdaalde, maakte Ik een treuren; Ik bedekte om zijnentwil den afgrond, en weerde de stromen van dien, en de grote wateren werden geschut; en Ik maakte den Libanon om zijnentwil zwart, en al het geboomte des velds was om zijnentwil bewonden.

16 Van het geluid zijns vals deed Ik de heidenen beven, als Ik hem ter helle deed nederdalen, met degenen, die in den kuil nederdalen; en alle bomen van Eden, de keur en het beste van Libanon, alle bomen, die water drinken, troostten zich in het onderste der aarde.

17 Diezelve daalden ook met hem neder ter helle, tot de verslagenen van het zwaard; en die zijn arm geweest waren, die onder zijn schaduw in het midden der heidenen gezeten hadden.

18 Wien zijt gij alzo gelijk in heerlijkheid en grootheid, onder de bomen van Eden? Ja, gij zult nedergevoerd worden met de bomen van Eden, tot het onderste der aarde; in het midden der onbesnedenen zult gij liggen, met de verslagenen door het zwaard. Dat is Farao, en zijn ganse menigte, spreekt de Heere Heere.

   

来自斯威登堡的著作

 

Coronis (An Appendix to True Christian Religion)#41

  
/60  
  

41. The successive states of this Church-which are: rise or morning; progression into light, and day; vastation or evening, and consummation or night - it is not permitted to follow up with a description in the same manner as we before described the states of the Most Ancient Church, because the states of that Church cannot be so collected from our Word; for the posterity of Noah, through his three sons, is recorded only in a summary, in one or two pages; and, moreover, that Church was spread through many kingdoms, and in each kingdom it differed, and hence that Church underwent and ran through the states mentioned in a different manner.

[2] That THE FIRST AND SECOND STATE THEREOF in the regions round about the Jordan and about Egypt, was like the "garden of Jehovah," is evident from the words:

The plain of Jordan... was... like the garden of Jehovah, like the land of Egypt, where thou comest unto Zoar (Gen. 13:10).

And that the like was the case with Tyre, appears from the following:

Thou prince of Tyre,... full of wisdom, and perfect in beauty. Thou hast been in... the garden of God; every precious stone was thy covering;... thou was perfect in thy ways, from the day that thou wast created until perversity was found in thee. (Ezek. 28:12-15).

That Asshur was like a "cedar in Lebanon," appears from the following:

Behold, Asshur is a cedar in Lebanon, beautiful in branch, lofty in height;... all the birds of the heavens nested in his branches, and under his branches did every beast of the field bring forth its young, and in his shadow dwelt all great nations:... No tree in the garden of God was equal to him in beauty,... and all those trees of Eden, that were in the garden of God, envied him (Ezek. 31:3-9).

That wisdom flourished in Arabia, is evident from the queen of Sheba's journey to Solomon (1 Kings 10:1-13); also from the three wise men who came to the new-born Jesus, a star going before them (Matt. 2:1-12).

[3] THE THIRD AND FOURTH STATE OF THAT CHURCH, which was that of its vastation and consummation, is described in various places in the Word, both in its historical and prophetical parts. The consummation of the nations round about the Jordan, or round about the land of Canaan, is described by the destruction of Sodom, Gomorrah, Admah and Zeboim (Gen. 19); the consummation of the Church of the nations within the Jordan, or in the land of Canaan, is described in Joshua and in the Book of Judges by the expulsion of some and the extermination of others. The consummation of that Church in Egypt, is described by the drowning of Pharaoh and the Egyptians in the Red Sea (Exod. 14). And so on.

  
/60  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.