圣经文本

 

Exodus第33章

学习

   

1 Voorts sprak de HEERE tot Mozes: Ga heen, trek op van hier, gij en het volk, dat gij uit Egypteland opgevoerd hebt, naar het land, dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb, zeggende: Aan uw zaad zal Ik het geven;

2 En Ik zal een Engel voor uw aangezicht zenden (en Ik zal uitdrijven de Kanaanieten, de Amorieten, en de Hethieten, en de Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten),

3 Naar het land, dat van melk en honig is vloeiende; want Ik zal in het midden van u niet optrekken; want gij zijt een hardnekkig volk; dat Ik u op dezen weg niet vertere.

4 Toen het volk dit kwade woord hoorde, zo droegen zij leed; en niemand van hen deed zijn versiersel aan zich.

5 En de HEERE had tot Mozes gezegd: Zeg tot de kinderen Israels: Gij zijt een hardnekkig volk; in een ogenblik zou Ik in het midden van ulieden optrekken, en zou u vernielen; doch nu, legt uw sieraad van u af, en Ik zal weten, wat Ik u doen zal.

6 De kinderen Israels dan beroofden zichzelven van hun versierselen, verre van den berg Horeb.

7 En Mozes nam de tent, en spande ze zich buiten het leger, ver van het leger afwijkende; en hij noemde ze de tent der samenkomst. En het geschiedde, dat al wie den HEERE zocht, uitging tot de tent der samenkomst, die buiten het leger was.

8 En het geschiedde, wanneer Mozes uitging naar de tent, stond al het volk op, en een ieder stelde zich in de deur zijner tent; en zij zagen Mozes na, totdat hij de tent ingegaan was.

9 En het geschiedde, als Mozes de tent ingegaan was, zo kwam de wolkkolom nederwaarts, en stond in de deur der tent, en Hij sprak met Mozes.

10 Als het volk de wolkkolom zag staan in de deur der tent, zo stond al het volk op, en zij bogen zich, een ieder in de deur zijner tent.

11 En de HEERE sprak tot Mozes aangezicht tot aangezicht, gelijk een man met zijn vriend spreekt; daarna keerde hij weder tot het leger; doch zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, de jongeling, week niet uit het midden der tent.

12 En Mozes zeide tot den HEERE: Zie, Gij zegt tot mij: Voer dit volk op! maar Gij laat mij niet weten, wien Gij met mij zult zenden; daar Gij gezegd hebt: Ik ken u bij name! en ook: Gij hebt genade gevonden in Mijn ogen!

13 Nu dan, ik bidde, indien ik genade gevonden heb in Uw ogen, zo laat mij nu Uw weg weten, en ik zal U kennen, opdat ik genade vinde in Uw ogen; en zie aan, dat deze natie Uw volk is!

14 Hij dan zeide: Zou Mijn aangezicht moeten medegaan, om u gerust te stellen?

15 Toen zeide hij tot Hem: Indien Uw aangezicht niet medegaan zal, doe ons van hier niet optrekken!

16 Want waarbij zou nu bekend worden, dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daarbij, dat Gij met ons gaat? Alzo zullen wij afgezonderd worden, ik en Uw volk, van alle volk, dat op den aardbodem is.

17 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Ook deze zelfde zaak, die gij gesproken hebt, zal Ik doen, dewijl gij genade gevonden hebt in Mijn ogen, en Ik u bij name ken.

18 Toen zeide hij: Toon mij nu Uw heerlijkheid!

19 Doch Hij zeide: Ik zal al Mijn goedigheid voorbij uw aangezicht laten gaan, en zal den Naam des HEEREN uitroepen voor uw aangezicht; maar Ik zal genadig zijn, wien Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wien Ik Mij ontfermen zal.

20 Hij zeide verder: Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens zien, en leven.

21 De HEERE zeide verder: Zie, er is een plaats bij Mij; daar zult gij u op de steenrots stellen.

22 En het zal geschieden, wanneer Mijn heerlijkheid voorbij zal gaan, zo zal Ik u in een kloof der steenrots zetten; en Ik zal u met Mijn hand overdekken, totdat Ik zal voorbijgegaan zijn.

23 En wanneer Ik Mijn hand zal weggenomen hebben, zo zult gij Mijn achterste delen zien; maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden.

   

来自斯威登堡的著作

 

True Christianity#689

学习本章节

  
/853  
  

689. John's baptism prepared the way because, as shown above [677-678], it brought the baptized people into the Lord's church that was to come, and brought them into the company of those in heaven who were awaiting and desiring the Messiah. Therefore angels protected them by preventing devils from breaking out of hell and destroying them. This is why we read in Malachi, "Who can endure the day of his coming?" (Malachi 3:2), and "so that Jehovah will not come and strike the earth with a curse" (Malachi 4:6).

There are similar statements in Isaiah: "Behold, the cruel day of Jehovah has come, a day of indignation and wrath and anger. I will shake heaven, and the earth will quake out of its place in the day of the wrath of his anger" (Isaiah 13:9, 13; see also Isaiah 13:6; 22:5, 12).

In Jeremiah that day is called a day of devastation, vengeance, and disaster (Jeremiah 4:9; 7:32; 46:10, 21; 47:4; 49:8, 26). In Ezekiel it is called a day of anger, cloud, and darkness (Ezekiel 13:5; 30:2-3, 9; 34:11-12; 38:14, 16, 18-19). Amos, too, refers to it in similar terms (Amos 5:8, 18, 20; 8:3, 9, 13). We read in Joel: "Great and dreadful is the day of Jehovah. Who will endure it?" (Joel 2:11; see also Joel 2:1-2, 29, 31). Also in Zephaniah: "In that day there will be the sound of a cry. The great day of Jehovah is near. That day will be a day of wrath, a day of distress and repression, a day of devastation and desolation. In the day of Jehovah's wrath the whole earth will be consumed, and he will make an end of all the inhabitants of the earth" (Zephaniah 1:7-18). There are similar statements in other passages as well.

[2] These passages make it clear that if baptism had not prepared the way for Jehovah as he was coming down into the world - a baptism that had the effect in heaven of closing off the hells and protecting the Jews from total annihilation - [all people there, as stated above, would have been struck with a curse and would have perished]. Likewise Jehovah says to Moses, "If I rise up among you, I will consume the entire population in a single moment" (Exodus 33:5). This is further reinforced by what John said to the crowds that came out to be baptized by him: "Brood of vipers, who warned you to escape from the impending anger?" (Matthew 3:7; Luke 3:7). For references to John teaching about Christ and his Coming as he was baptizing, see Luke 3:16; , 31-33; 3:22 and following. All the passages just given clarify how John prepared the way.

  
/853  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.