476. Uit deze dingen mag nu met klaarheid blijken wat verstaan wordt onder het leven van een mens, dat hem bijblijft na de dood; dat het namelijk zijn liefde en zijn geloof zijn, niet alleen als bestaande in aanleg (potentieel) maar als bestaande in de daad; derhalve dat dit leven bestaat in zijn daden of werken, want deze bevatten in zich alles wat tot de liefde en het geloof van de mens behoort.