Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1077

За Емануель Сведенборг

Вивчіть цей уривок

  
/ 10837  
  

1077. Omdat diegenen, die hier Cham en Kanaän worden genoemd, dat wil zeggen, die het geloof van de naastenliefde scheiden, en vandaar de godsdienst alleen in uiterlijke dingen scheiden, niet weten kunnen, wat het geweten is en vanwaar het komt, zal dit in het kort worden gezegd: het geweten wordt gevormd door de waarheden van het geloof, want wat de mens gehoord, erkend en geloofd heeft, dat maakt het geweten bij hem, en daarna staat tegen deze dingen handelen voor hem gelijk aan tegen het geweten handelen, wat wel eenieder voldoende duidelijk kan zijn. Hieruit volgt, dat hij nooit een waar geweten kan hebben, wanneer de dingen, die hij hoort, erkent en gelooft, geen waarheden van het geloof zijn, want door de waarheden van het geloof wordt, terwijl de Heer in de naastenliefde werkzaam is, de mens wedergeboren, zo ontvangt hij door die waarheden een geweten, en het geweten is de nieuwe mens zelf. Hieruit blijkt, dat de waarheden van het geloof de middelen zijn, opdat hij wordt, dat wil zeggen, opdat de mens leeft naar de dingen, welke het geloof leert, en de hoofdzaak van die dingen is de Heer boven alles lief te hebben, en de naaste als zichzelf. Wanneer hij niet overeenkomstig deze leeft, wat is het geloof dan anders als iets leegs en een holklinkend woord, of als iets dat van het hemelse leven gescheiden is, en waarin, wanneer het afgescheiden is, nooit enig heil is; want geloven, dat de mens, hoe hij ook leven mag, toch zalig kan worden, zelfs wanneer hij zijn leven slijt in haat, wraakneming, roverijen, in echtbreuk, kortom in alles wat tegen de naastenliefde en tegen het geweten indruist, als hij maar geloof heeft, ook al was het eerst in het stervensuur. Laten zij, wanneer zij in zo’n vals beginsel zijn, nu eens nagaan, welke waarheid van het geloof het is, die hun geweten kan vormen; is het niet een valsheid? Zo zij iets van het geweten menen te hebben, zijn het slechts uiterlijke banden, namelijk vrees voor de wet, voor de eer, voor het gewin, voor de goede naam en dergelijke meer; die datgene bij hen uitmaken, wat zij geweten noemen, namelijk, dat zij de naaste niet beledigen, en dat zij hem wel doen; maar daar het geen geweten is, omdat het geen naastenliefde is, storten zulke mensen zich, wanneer hun banden gevierd of geslaakt worden, in de ergste misdaad en in de liederlijkste ontucht. Geheel anders is het gesteld met hen, hoewel zij zeiden, dat het geloof alleen zalig maakt, en toch een leven van naastenliefde leefden, want in hun geloof was door de Heer naastenliefde gelegd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl