Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1799

Ni Emanuel Swedenborg

Pag-aralan ang Sipi na ito

  
/ 10837  
  

1799. Dat de woorden ‘Zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn’ betekenen, dat alleen het uiterlijke in het rijk van de Heer was, dit blijkt uit de betekenis van de erfgenaam en van erven in de innerlijke zin. Erfgenaam worden of erven betekent het eeuwige leven in het rijk van de Heer. Allen die in het rijk van de Heer zijn, zijn erfgenamen, want zij leven uit het leven van de Heer, dat het leven van de wederkerige liefde is, en vandaar worden zij zonen genoemd. Zonen van de Heer of erfgenamen zijn allen, die in Zijn leven zijn, daar uit Hem hun leven voortkomt, en zij van Hem geboren zijn, dat wil zeggen, wedergeboren. Zij die van iemand geboren zijn, zijn erfgenamen, dus allen, die van de Heer zijn wedergeboren, want dan ontvangen zij het leven van de Heer. In het rijk van de Heer zijn uiterlijke, innerlijke en binnenste geesten; de goede geesten, die in de eerste hemel zijn, zijn uiterlijken; de engelgeesten, die in de tweede hemel zijn, zijn innerlijken; de engelen die in de derde hemel zijn, zijn binnensten. Zij die uiterlijken zijn, zijn de Heer niet zo verwant of nabij als de innerlijken en dezen niet zo verwant of nabij als de binnensten. De Heer wil uit de Goddelijke Liefde of Barmhartigheid, allen dicht bij Zich hebben, en dat zij niet buiten zullen staan, dat wil zeggen, in de eerste hemel, maar Hij wil, dat zij in de derde hemel, en als het kon, niet alleen bij Hem maar in Hem zijn. Van dien aard is de Goddelijke Liefde of de Liefde van de Heer. En daar de Kerk toentertijd alleen in uiterlijke dingen was, beklaagt Hij zich hier en zegt:

‘Zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn’, waarmee wordt aangeduid, dat dus alleen het uiterlijke in Zijn rijk was. Maar dan komt de vertroosting en de belofte over de innerlijke dingen in de vlak daarop volgende verzen. Wat het uiterlijke van de Kerk is, werd eerder gezegd in de nrs. 1083, 1098, 1100, 1151 en 1153. De leer zelf maakt niet het uiterlijke, nog minder het innerlijke uit, zoals hier eerder werd gezegd, en zij maakt bij de Heer niet het onderscheid tussen de Kerken uit, maar wat de Kerken onderscheidt is het leven overeenkomstig de leringen, welke alle, als die waar zijn, de naastenliefde als grondslag beschouwen. Waartoe dient de leer anders dan dat zij leert hoe de mens zal zijn? In de christelijke wereld zijn het de leringen die de Kerken onderscheiden, en vandaar noemen zij zich: rooms-katholieken, luthersen, calvinisten of hervormden en evangelischen, en nog andere namen. Dat zij zo heten, komt alleen van de leer; dit zou nooit het geval zijn, wanneer zij de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste tot hoofdzaak van het geloof hadden gemaakt; dan zouden die dingen alleen verschillen van de opvattingen over de mysteries van het geloof, en de ware christenen zouden ze aan eenieder overlaten overeenkomstig zijn geweten, en in hun hart zeggen, dat men een waar christen is, wanneer men als een christen leeft of zoals de Heer leert. Zo zou uit alle verschillende Kerken één enkele worden, en alle redetwisten, die alleen uit de leer ontstaan zouden verdwijnen, ja zelfs zou de haat van de een tegen de ander meteen vergaan, en het Rijk van de Heer op aarde zou zijn aangebroken. De Oude Kerk vlak na de vloed, hoewel over vele rijken verspreid, was niettemin van dien aard, namelijk dat zij wat de leringen betreft, zeer van elkaar verschilden, maar toch van de naastenliefde de hoofdzaak maakten, en de godsdienst niet beschouwden vanuit de leerstellingen die tot het geloof behoren, maar vanuit de naastenliefde, welke tot het leven behoort, hetgeen verstaan wordt onder de woorden dat ‘allen van enerlei lip en van enerlei woorden waren’, (Genesis 11:1) zie hierover nr. 1285.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl