Bibeln

 

Ezechiël 45:17

Studie

       

17 En het zal den vorst opleggen te offeren de brandofferen, en het spijsoffer, en het drankoffer, op de feesten, en op de nieuwe maanden, en op de sabbatten, op alle gezette hoogtijden van het huis Israels; hij zal het zondoffer, en het spijsoffer, en het brandoffer, en de dankofferen doen, om verzoening te doen voor het huis Israels.

Bibeln

 

Leviticus 4:27

Studie

       

27 En zo enig mens van het volk des lands door afdwaling zal gezondigd hebben, dewijl hij iets doet tegen een van de geboden des HEEREN, dat niet gedaan zou worden, zodat hij schuldig is;

Från Swedenborgs verk

 

Apocalyps Onthuld #782

Studera detta avsnitt

  
/ 962  
  

782. En de vruchten des verlangens van uw ziel zijn van u heengegaan en alle vette en glanzende dingen zijn van u heengegaan en gij zult die niet meer vinden, betekent dat alle zegeningen en gelukzaligheden van de hemel, ook de uiterlijke, zodanig als zij door hen worden begeerd, geheel en al zullen vluchten en niet langer zullen verschijnen, omdat er niet enig hemelse en geestelijke aandoeningen van het goede en het ware bij hen zijn.

Met de vruchten des verlangens van de ziel, wordt niet iets anders aangeduid dan de zegeningen en de gelukzaligheden van de hemel, omdat deze zijn de vruchten van alle dingen van de leer en van de eredienst, waarover is gehandeld en omdat zij de verlangens van de mensen zijn wanneer zij sterven en eveneens de verlangens wanneer zij pas in de geestelijke wereld zijn aangekomen; met de vette en de glanzende dingen worden de hemelse en geestelijke aandoeningen van het goede en het ware aangeduid, met de vette dingen de aandoeningen van het goede, waarover hierna; en met de glanzende de aandoeningen van het ware, die glanzend worden genoemd, omdat die hun bestaan hebben vanuit het licht van de hemel en de glans ervan in het gemoed, waarvandaan het inzicht van het goede en het ware en de wijsheid is; met heengaan en die niet meer vinden, wordt aangeduid dat zij zullen vluchten en niet langer zullen verschijnen; omdat zij niet in enig hemels en geestelijk goede en ware zijn; dat er wordt gezegd dat het ook het geval zal zijn met de uiterlijke, zodanig als die door hen worden begeerd, is omdat geen andere zegeningen en gelukzaligheden en aandoeningen door hen worden begeerd dan lichamelijke en wereldse en zij vandaar niet kunnen weten wat en hoedanig die zijn welke de hemelse en de geestelijke worden genoemd.

Maar laat dit worden toegelicht door de ontdekking van hun lot na de dood; al degenen van dat godsdienstige, die in de liefde van de heerschappij vanuit de liefde van zich en daaruit in de liefde van de wereld zijn geweest, snakken, als zij in de geestelijke wereld komen – wat terstond na de dood plaatsvindt – naar niets anders dan naar de heerschappij en de wellusten van het gemoed vanuit die liefden en naar de wellusten van het lichaam vanuit de rijkdom; de regerende liefde immers met de aandoeningen ervan of begeerten en verlangens, blijven elk mens na de dood bij; maar omdat de liefde van heersen vanuit de liefde van zich over de heilige dingen van de Kerk en van de hemel, welke dingen alle Goddelijke dingen van de Heer zijn, duivels is, worden zij daarom na volbrachte tijd van hun genoten gescheiden en in de hel geworpen; niettemin worden degenen die vanuit hun godsdienstige in een uiterlijke Goddelijke eredienst zijn geweest, eerst onderricht wat en hoedanig de hemel is en wat en hoedanig de gelukzaligheden van het eeuwige leven, namelijk dat het louter zegeningen zijn die invloeien bij eenieder in de hemel uit de Heer, volgens de hoedanigheid van de hemelse aandoening van het goede en ware bij hen; maar omdat zij niet tot de Heer zijn gegaan en vandaar niet verbonden zijn met Hem en eveneens niet in een zodanige aandoening van het goede en ware zijn geweest, hebben zij van die dingen een afkeer en wenden zij zich af en dan begeren zij de wellusten van de liefde van zich en van de wereld en dit zijn louter natuurlijke en lichamelijke wellusten; maar omdat het aan die wellusten is ingeënt om boos te doen, vooral aan hen die de Heer vereren en dus aan de engelen van de hemel, worden zij daarom ook van die wellusten beroofd en dan geworpen onder hun lotgenoten die in de helse werkhuizen in verachting en ellende zijn; maar deze dingen overkomen hun volgens de graad van de liefde van de heerschappij over de Goddelijke dingen van de Heer, volgens welke graad er bij hen de verwerping van de Heer is.

Hieruit kan nu vaststaan dat met de vruchten des verlangens van uw ziel zijn heengegaan en alle vette en glanzende dingen zijn van u heengegaan en gij zult die niet meer vinden, wordt aangeduid, dat alle zegeningen en gelukzaligheden van de hemel, ook de uiterlijke, zodanig als die door hen worden begeerd, geheel en al zullen vluchten en niet langer zullen verschijnen, omdat er niet enige aandoeningen van het goede en het ware bij hen zijn.

Dat de vette dingen de hemelse goede dingen en de aandoeningen ervan en de verkwikkingen van de aandoeningen betekenen, kan vaststaan uit de volgende plaatsen:

‘Let op Mij, eet het goede, opdat uw ziel zich verlustige in vettigheid’, (Jesaja 55:2).

‘Ik zal de ziel van de priesters vullen met vettigheid en Mijn volk zal met het goede verzadigd worden’, (Jeremia 31:14).

‘Mijn ziel zal verzadigd worden met smeer en vettigheid en met lippen der liederen zal mijn mond loven’, (Psalm 63:6).

‘Zij worden vervuld met vettigheid van Uw huis en met de stroom van Uw verrukkingen drenkt Gij hen’, (Psalm 36:9).

‘Jehovah zal alle volken op deze berg een gastmaal maken van vettigheden, van vettigheden vol van merg’, (Jesaja 25:6).

‘Zij zullen nog inkomst hebben in de ouderdom, vet en groen zullen zij zijn, om te verkondigen dat Jehovah waarachtig is’, (Psalm 92:15, 16).

‘Dat zij op het gastmaal dat Jehovah maken zal, vettigheid tot verzadiging toe zullen eten en bloed tot dronkenschap toe zullen drinken’, (Ezechiël 39:19).

‘Jehovah zal uw brandoffer vet maken’, (Psalm 20:4).

Omdat vettigheid het hemels goede betekent, was het daarom ingesteld dat alle vettigheid vanuit de slachtoffers op het altaar verbrand zouden worden, (Exodus 29:13, 22; Leviticus 1:8; 3:3-16; 4:8-35; 7:3, 4, 30, 31; 17:6; Numeri 18:17, 18).

In de tegengestelde zin worden met vetten degenen aangeduid die van het goede walgen en het, omdat het al te veel is, verachten en verwerpen, (Deuteronomium 32:15; Jeremia 5:28; 50:11; Psalm 17:10; Psalm 20:3; Psalm 78:31; Psalm 119:70) en elders.

De kooplieden van deze dingen, die rijk geworden waren van haar, zullen van verre staan om de vrees van haar pijniging, wenend en rouwend, betekent de staat vóór de verdoemenis en dan de vrees en de weeklacht van hen die met allerlei dispensaties en beloften van hemelse vreugden, winst hebben behaald.

Met de kooplieden van deze dingen, namelijk, van de vruchten des verlangens van de ziel en van de vette en de glanzende dingen, waarover in het voorgaande vers, worden degenen aangeduid die met allerlei dispensaties en beloften van hemelse vreugden rijk zijn geworden, dat wil zeggen, winst hebben behaald; onder deze kooplieden worden allen, zowel de hogeren als de lageren in hun kerkelijke rangschikking verstaan, die met zulke dingen winst hebben behaald; dat het ook de hogeren zijn, blijkt uit vers 23 van dit hoofdstuk, waar gezegd wordt, ‘omdat uw kooplieden, de groten der aarde waren’; dat het lageren zijn, blijkt uit vers 11; zie eerder in nr. 771.

Met van verre staan om de vrees van de pijniging, wenend en rouwend, wordt aangeduid zolang zij nog in een van de verdoemenis verwijderde staat zijn en toch in de vrees dan voor de straffen en vanwege die weeklagen, zoals eerder in nr. 769, waar eendere dingen worden gezegd.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl