Ware Christelijke Religie #326

Av Emanuel Swedenborg

Studera detta avsnitt

  
/ 853  
  

326. Deze twee geboden hebben betrekking op al de voorafgaande geboden. Zij leren en gelasten uitdrukkelijk, dat men deze kwade handelingen niet moet doen, en tevens dat men daarnaar ook geen begeerte zal hebben. Dus dat zij niet alleen de uitwendige mens betreffen, maar ook de innerlijke. Want wie het kwade niet doet, maar wel begeert te doen, die doet dit toch, want de Heer zegt:

‘Zo wie een andermans vrouw begeert, die heeft reeds overspel in zijn hart met haar gedaan’, (Mattheüs 5:27-28). De uitwendige mens wordt pas innerlijk of werkt pas met de innerlijke mens als één samen, wanneer de begeerten verwijderd zijn. Dit leert de Heer ook, zeggende: ‘Wee u, gij schriftgeleerden en Farizeeën, want gij reinigt het uitwendige van de drinkbeker en van de schotel, maar de innerlijke dingen zijn vol van roof en onmatigheid; gij blinde Farizeeër, reinig eerst het inwendige van de drinkbeker en van de schotel, opdat ook het uitwendige rein worde’, (Mattheüs 23:25-26), en bovendien in dit hele hoofdstuk van begin tot einde).

De innerlijke dingen, die farizeďsch zijn, zijn de begeerten om wat in het 1ste, 2de, 5de, 6de, 7de, en 8ste gebod geboden werd, na te laten. Zoals bekend, heeft de Heer op aarde de innerlijke dingen van de Kerk onderwezen. De innerlijke dingen van de Kerk bestaan hierin, het kwade niet te begeren. Zo leerde Hij, dat de innerlijke en de uitwendige mens één moeten zijn, en dit is ‘opnieuw geboren worden’ waarover de Heer tot Nicodemus sprak, (Johannes 3). Niemand kan opnieuw geboren of wedergeboren worden, ofwel innerlijk worden, tenzij uit de Heer. Opdat deze twee geboden op alle voorafgaande betrekking hebben, namelijk op wat men niet zal begeren, wordt eerst het huis genoemd, daarna de vrouw en vervolgens de dienstknecht, de dienstmaagd, de os en de ezel, en in de laatste plaats al wat van de naaste is. Want het huis sluit alle volgende dingen in, want daarin is de man, de vrouw, de dienstknecht, de dienstmaagd, de os en de ezel. De vrouw, die daarna genoemd wordt, sluit al wat hierop volgt in, want zij is de meesteres zoals de man de heer in huis is. De dienstknecht en de dienstmaagd zijn onder hen, en de ossen en ezels onder dezen, en tenslotte alle dingen die binnen of buiten zijn, uitgedrukt door de woorden ‘al wat uws naasten is’. Hieruit blijkt dat alle vorige geboden in deze twee geboden bedoeld worden, in het algemeen en in het bijzonder, in ruime en in strikte zin.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.