Goddelijke Voorzienigheid #46

Av Emanuel Swedenborg

Studera detta avsnitt

  
/ 340  
  

46. In de Christelijke wereld is het bekend dat God de Oneindige en de Eeuwige is, want in de Leer van de Drievuldigheid, die van Athanasius de naam heeft, wordt gezegd dat God de Vader oneindig, eeuwig en almachtig is, evenzo God de Zoon en God de Heilige Geest, en dat zij evenwel niet drie Oneindigen, Eeuwigen, en Almachtigen zijn, maar Eén. Vanuit deze dingen volgt dat omdat God de Oneindige en de Eeuwige is, niet iets anders met betrekking tot God gezegd kan worden dan het Oneindig Eeuwige. Maar wat het oneindige en het eeuwige is, kan men niet uit het eindige begrijpen en toch kan men het ook wel; men kan het niet begrijpen, omdat het eindige niet bij machte is het oneindige te vatten, en men kan het wel begrijpen omdat er abstracte ideeën zijn waardoor dingen kunnen worden gezien dat zij zijn, hoewel niet hoedanig zij zijn. Zodanige ideeën ten aanzien van het oneindige zijn er, zoals dat God is omdat Hij oneindig is, of het Goddelijke omdat het oneindig is, het Zijn zelf is; dat Hij het Wezen zelf en de Substantie zelf is, dat Hij de Liefde zelf en de Wijsheid zelf is, of dat Hij het Goede zelf en het Ware zelf is. Dus dat Hij het Zelf is, ja, dat Hij de Mens zelf is; voorts ook indien wordt gezegd dat het oneindige het al is, zoals dat de oneindige Wijsheid de Alwetendheid is, en de oneindige Macht de Almacht is. Niettemin vallen deze dingen in het duistere van het denken, en uit het onbegrijpelijke misschien in het negatieve, tenzij van de idee die dingen worden verwijderd die het denken trekt vanuit de natuur, vooral die vanuit de twee dingen die aan de natuur eigen zijn, namelijk: ruimte en tijd. Want deze kunnen wel niet anders dan de ideeën eindig maken en maken dat de abstracte ideeën als het ware niet iets zijn. Maar indien zij kunnen worden geabstraheerd bij de mens zoals geschiedt bij de engel, dan kan het oneindige door die dingen welke nu boven met name werden genoemd, worden begrepen. Vandaar eveneens, dat de mens iets is, omdat hij is geschapen uit God de Oneindige, die het Al is; voorts dat de mens eindige substantie is, omdat hij geschapen is uit God de Oneindige, die de Substantie zelf is; alsmede dat de mens wijsheid is, omdat hij is geschapen uit God de Oneindige, die de Wijsheid zelf is, en zo voort. Want indien niet God de Oneindige, het Al, de Substantie zelf en de Wijsheid zelf was, zou de mens geen realiteit zijn, dus óf niets, óf alleen de idee dat hij is, volgens de visionairen, die idealisten worden genoemd. Uit die dingen welke in de verhandeling over de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid zijn getoond, blijkt: Dat het Goddelijk Wezen de Liefde en de Wijsheid is, n. 28-39. Dat de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid de Substantie zelf en de Vorm zelf zijn; en dat zij is het Zelf en het Enige, n. 40-46. En dat God het heelal en alle dingen ervan heeft geschapen uit Zichzelf, en niet uit het niets, n. 282-284. Daaruit volgt dat al het geschapene, en vooral de mens, en in hem de liefde en de wijsheid, realiteit zijn, en niet alleen een idee; want indien God niet de Oneindige was, zou het eindige niet zijn. Voorts indien het Oneindige niet het Al was, zou niet iets zijn; en indien God niet vanuit Zichzelf alle dingen had geschapen, zou geen ding of zou er niets zijn; in één woord, wij zijn omdat God is.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl