Over het Woord #5

Av Emanuel Swedenborg

Studera detta avsnitt

  
/ 26  
  

5. Over de geestelijke zin van het Woord en over de natuurlijke zin daarvan.

15. Ik heb enige malen met geesten gesproken die niets over de geestelijke zin van het Woord wilden weten, zeggende dat de natuurlijke zin de enige zin van het Woord is, en dat die heilig is vanuit de oorzaak dat hij uit God is. Zij beweerden ook dat als een geestelijke zin moest worden aanvaard, het Woord in de letter voor niets zou zijn. Dit hielden verscheidenen staande, maar hun werd vanuit de hemel geantwoord, dat het Woord zonder geestelijke zin daarin niet Goddelijk zou zijn, en omdat de geestelijke zin de ziel daarvan is, is het vandaar Goddelijk, ja levend, want zonder die zin zou de letter als dood zijn; het eigenlijke heilige van het Woord bestaat juist in deze zin. Zodoende kan het Woord worden vergeleken met de Goddelijke Mens, die de Heer is, in Wie niet slechts het Goddelijk natuurlijke is, maar ook het Goddelijk geestelijke, en het Goddelijk hemelse; daarom noemde de Heer Zichzelf het Woord. En zij zeiden dat de heiligheid van het Woord in de letterlijke zin daarvan is, en dat deze zelfs boven de overige zinnen, die innerlijk zijn, heilig is, omdat hij de samenvatting en het samenhoudende van de overige is, zoals het lichaam levende vanuit de ziel. Dus is het Woord in de letterlijke of natuurlijke zin in zijn volheid, en ook in zijn macht, en de mens is daardoor in verbinding met de hemelen, die zonder de letterlijke zin van de mens gescheiden zouden zijn. Wie weet en erkent niet dat het Woord in zijn schoot geestelijk is; maar wáár dit verborgen is, lag tot dusver verscholen. Toen, omdat de geesten die uitsluitend in de letterlijke zin geloven, vanuit deze redenen niet overtuigd wilden worden, brachten zij ontelbare plaatsen uit de natuurlijke zin naar voren, die nooit zonder de geestelijke zin konden begrepen worden. Zoals daar bij de Profeten, waar louter namen opeengehoopt zijn, en verder waar meerdere soorten dieren zijn genoemd, als leeuwen, beren, runderen, jonge stieren, honden, wolven, uilen, ojim, draken, voorts bergen en wouden; en nog vele andere dingen, die zonder geestelijke zin niets zouden zijn. Wat zou bijvoorbeeld worden verstaan onder de draak die beschreven wordt als rood, met zeven hoofden, en op de hoofden zeven diademen, en dat hij met de staart het derde deel der sterren van de hemel neertrok, en dat hij de vrucht wilde verslinden die de vrouw baren zou, en dat aan de vrouw twee vleugelen werden gegeven als van een grote arend, opdat zij vliegen zou de woestijn in, waar de draak achter haar vanuit zijn mond water wierp zoals een rivier? Voorts zou zonder geestelijke zin niet geweten worden wat te verstaan onder de twee beesten van de draak, onder het ene beest dat opklom vanuit de zee, en een pardel leek, met voeten als van een beer, en een mond zoals een leeuw; en wat onder het andere beest, dat opklom vanuit het land, waarover in de Apocalyps [hoofdstuk 12 en 13]; voorts, wat daar wordt bedoeld met het Lam dat de zegelen van het Boek opende; en de paarden die uitgingen, het eerste wit, daarna een rood, toen een zwart, en tenslotte een vaal paard, waarover in de Apocalyps hoofdstuk 6, en nog vele overige dingen in dat Boek. Wat wordt er bedoeld bij Zacharias met de vier horens en de vier handwerklieden in hoofdstuk Zacharia 2 ? Wat betekenen de kandelaar en de twee olijfbomen daarnaast in hoofdstuk Zacharia 4 ? En wat de vier wagens uitgaande tussen twee bergen, waarvoor paarden waren, rode, zwarte, witte, hagelvlekkige, in hoofdstuk 6 ? Verder wat wordt verstaan onder de ram en de bok, en onder hun horens, waarmee zij tussen elkaar streden, bij Daniël in hoofdstuk 8; en over de vier beesten die uit de zee opklommen, waarover daar in hoofdstuk 7; behalve eendere dingen elders in groten voorraad ? Opdat zij nog verder overtuigd zouden worden, voerden zij de dingen aan die de Heer tot de discipelen gesproken heeft bij Mattheus in hoofdstuk 24, over de voleinding van de eeuw en over Zijn wederkomst, die zonder de geestelijke zin door niemand verstaan zouden worden. Dat er een geestelijke zin is in alle en in de afzonderlijke dingen van het Woord werd ook bevestigd door bepaalde door de Heer gezegde dingen, die tenzij zij geestelijk werden verstaan niet begrepen zouden worden. Bijvoorbeeld dat niemand zijn vader vader mocht noemen in het land, noch leraar, noch meester, omdat één hun Vader, Leraar, en Meester is [Mattheus 23:7-10]; voorts dat zij niet oordelen zouden opdat zij niet geoordeeld zouden worden [Mattheus 7:1, 2]; voorts dat de echtgenoot en de echtgenote niet twee, maar één vlees zijn [Mattheus 19:5, 6]; terwijl zij toch in de natuurlijke zin niet één vlees zijn. Ook wordt het niet ontzegd te oordelen over de gezel en de naaste ten aanzien van zijn natuurlijk leven, want dit is van belang in het gezelschap, maar het wordt ontzegd te oordelen over hem ten aanzien van het geestelijk leven, want dit is de Heer alleen bekend. De Heer verbood niet zijn vader vader te noemen, noch zijn leraar leraar, noch zijn meester meester in de natuurlijke zin, maar in de geestelijke zin, want in deze zin is slechts één Vader, Leraar en Meester; zo in de overige dingen. Hierdoor werden zij overtuigd dat in de natuurlijke zin van het Woord een geestelijke zin is, en dat nochtans de heiligheid zelf van het Woord in de letterlijke zin daarvan is, omdat alle innerlijke zinnen van het Woord daar in hun volheid zijn. Bovendien werd bevestigd dat in de letterlijke zin ook helder alle dingen uitkomen die de weg tot het heil leren, dus het leven en het geloof, voorts dat de gehele leer van de kerk vanuit de letterlijke zin van het Woord genomen is en ook daardoor bevestigd moet worden, en niet door de zuiver geestelijke zin, want door deze zin alleen wordt niet verbinding gegeven met de hemel, en door de hemel met de Heer, maar door de letterlijke zin; want de Goddelijke invloed van de Heer door het Woord is uit eersten door laatsten.

  
/ 26  
  

Published by Swedenborg Boekhuis, in the Netherlands.