Из Сведенборгових дела

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1

Проучите овај одломак

  
/ 10837  
  

1. Dat het Woord van het Oude Testament verborgenheden van de hemel bevat, en dat zowel het geheel als elke bijzonderheid daarvan op de Heer betrekking heeft, op Zijn hemel, op de Kerk, op het geloof en de dingen van het geloof, kan geen sterveling uit de letter opmaken. Uit de letter of uit de letterlijke zin ziet niemand iets anders, dan dat het in het algemeen gaat over de uiterlijke dingen van de Joodse Kerk, terwijl er overal een innerlijke zin is, dat nergens in het uiterlijke aan het licht komt, behalve dan het zeer weinige dat de Heer onthuld heeft en aan de apostelen heeft ontvouwd; zo bijvoorbeeld, dat de offeranden de Heer betekenen, het land Kanaän en Jeruzalem en ook het Paradijs, de hemel betekenen, waarom dan ook van het hemelse Kanaän en Jeruzalem gesproken wordt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Из Сведенборгових дела

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1885

Проучите овај одломак

  
/ 10837  
  

1885. Maar deze beide soorten van gezichten zijn buitengewoon en zij zijn mij alleen getoond met het doel, dat ik weten zou van welke aard zij zijn. Tot het op gewone wijzen geziene echter behoort alles wat men door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in dit eerste deel vindt meegedeeld, en aan het begin van elk hoofdstuk werd geplaatst en ook erachteraan toegevoegd. Maar dit zijn geen gezichten, maar geziene dingen bij volledig wakker zijn van het lichaam en wel nu reeds sinds verscheidene jaren. Einde van hoofdstuk 15 -----

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Из Сведенборгових дела

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1807

Проучите овај одломак

  
/ 10837  
  

1807. Dat de woorden ‘En zei: Zie, Ik bid u, op naar de hemel’ de uitbeelding van het rijk van de Heer bij de aanschouwing van het heelal betekenen, blijkt uit de betekenis van de hemel. De hemel betekent in de innerlijke zin van het Woord niet de hemel, welke voor de ogen verschijnt, maar het rijk van de Heer in het algemeen en in het bijzonder. Wie vanuit de uiterlijke dingen de innerlijke beschouwt, denkt, wanneer hij de hemel ziet, in het geheel niet aan de sterrenhemel, maar aan de engelenhemel; en wanneer hij de zon ziet, denkt hij niet aan de zon, maar aan de Heer, namelijk dat Hij de Zon van de hemel is. Evenzo wanneer hij naar de maan, en ook wanneer hij de sterren ziet; ja zelfs, wanneer hij de onmetelijkheid van de hemel ziet, denkt hij niet aan de onmetelijkheid ervan, maar aan de onmetelijke en oneindige macht van de Heer; zo ook bij alle overige dingen, want er is niets dat niet uitbeeldend is. Evenzo bij de dingen die op aarde zijn, zoals wanneer hij het aanbreken van de dag ziet, denkt hij niet aan de dagenraad, maar aan de oorsprong van alle dingen van de Heer, en aan het voortschrijden in de dag van de wijsheid. Evenzo hangt, wanneer hij tuinen, bossen en bloemvelden ziet, zijn blik niet aan een boom, noch aan de bloem, blad of vrucht ervan, maar aan de hemelse dingen die zij uitbeelden; ook niet aan een bloem en de schoonheid en de bekoring ervan, maar aan die dingen, welke ze in het andere leven uitbeelden. Want er bestaat in de hemelen hoegenaamd niets schoons en bekoorlijks, dat niet op de een of andere wijze een uitbeelding is van het rijk van de Heer, zie nr. 1632. Dit is ‘opzien naar de hemel’ waardoor de uitbeelding van het rijk van de Heer bij de aanschouwing van het heelal wordt aangeduid. De reden waarom alle dingen in het algemeen en in het bijzonder, die in de hemel en op aarde zijn, uitbeeldend zijn, is deze: dat zij bestonden en voortdurend blijven bestaan, dat wil zeggen, voortbestaan door de invloeiing van de Heer door de hemel. Het is daar mee gesteld als met het menselijk lichaam, dat bestaat en blijft bestaan door zijn ziel; vandaar dat in het lichaam alles en elke bijzonderheid een uitbeelding van zijn ziel is; de ziel is in de betrachting van het nut en in het einddoel, het lichaam echter in de uitvoering daarvan. Alle werkingen, welke dan ook, zijn eveneens uitbeeldingen van nutsbetrachtingen, die de oorzaken zijn, en de nutsbetrachtingen zijn uitbeeldingen van de einddoelen die tot de eerste beginselen behoren. Zij, die in Goddelijke denkbeelden zijn, blijven nooit bij de voorwerpen van het uiterlijke gezicht staan, maar zien hierdoorheen en hierin steeds de innerlijke dingen. De innerlijke dingen zijn in hun eigenlijke wezen de dingen, welke tot het rijk van de Heer behoren, dus zijn zij in het eigenlijke einddoel zelf. Evenzo is het gesteld met het Woord van de Heer: wie in het Goddelijke is, beschouwt het Woord van de Heer nooit naar de letter, maar hij beschouwt de letter of de letterlijke zin als de uitbeeldingen en aanduidingen van hemelse een geestelijke dingen van de Kerk en van het rijk van de Heer. De letterlijke zin dient hem alleen als een werktuig of als middel om over die dingen te denken. Van dien aard was het zien van de Heer.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl