Van Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #333

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

333. De tweede gedenkwaardigheid. Na enige tijd hoorde ik weer uit het lagere land de stemmen van eerder, ‘o zulke geleerden, o zulke geleerden’. Ik keek rond wie er in mijn nabijheid waren. En zie, er waren engelen die zich in de hemel direct boven diegenen bevonden, die uitriepen, ‘o zulke geleerden’. Ik sprak met hen over het geroep, en zij zeiden dat het van die geleerden waren die alleen daarover redekavelen, of iets zo is dan wel of iets niet zo is, en zelden denken dat het zo is. Daarom zijn zij als winden die waaien en voorbijgaan, en als schorsen om bomen die zonder merg zijn; als schillen om amandelen zonder pit; of als de vellen om vruchten zonder vlees. Want hun inzichten zijn zonder innerlijk oordeel en alleen met de zinnen van het lichaam verenigd. Daarom kunnen zij, wanneer de zinnen zelf niet oordelen, in het geheel geen gevolgtrekking maken. In één woord, zij zijn louter zinlijk en worden door ons redeneerders genoemd. Zij worden redeneerders genoemd, omdat ze nooit enige gevolgtrekking maken, maar al wat ze horen opnemen, en daarover redetwisten of iets zo is en zijn daarbij voortdurend in tegenspraak. Van niets houden ze meer dan waarheden aan te vallen en ze zo in stukken te scheuren door ze tot onderwerp van redetwisten te maken. Dezen zijn het die zich als geleerder dan anderen in de wereld beschouwen. Nadat ik dit gehoord had, vroeg ik de engelen, mij naar hen te leiden. Zij leidden mij naar een hol, vanwaar treden naar het lagere land voerden. Wij daalden af en gingen op het geroep af , ‘o zulke geleerden’ en zie, het waren er enige honderden, die op één plaats stonden en op de grond stampten. Verwonderd hierover vroeg ik, waarom ze daar zo stonden en met de voetzolen op de grond stampten. En ik voegde eraan toe: ‘Op deze manier kunnen ze met hun voeten de grond uithollen’. De engelen glimlachten hierom en zeiden: ‘Het schijnt slechts dat zij zo staan omdat zij bij geen enkel onderwerp denken dát het zo is, maar alleen óf het zo is, en daarover redetwisten. En wanneer de gedachte niet verder komt, schijnen zij slechts op een enkele aardkluit te trappelen en te treden, en niet verder te gaan’. De engelen zeiden verder: ‘Zij die uit de natuurlijke wereld in deze komen en horen, dat zij in de andere wereld zijn, komen op vele plaatsen bijeen tot scharen en vragen waar de hemel is en waar de hel is, en waar God is. Maar wanneer zij daarover onderricht zijn, beginnen zij toch te redeneren, te redetwisten en te strijden of er een God is. Zij doen dit, daar er heden ten dage in de natuurlijke wereld zo veel naturalisten [atheďsten] zijn, en dezen onder elkaar en met anderen, wanneer er van godsdienst sprake is, deze vraag opwerpen, en deze vraag en overweging zelden in de bevestiging van het geloof eindigt, dat er een God is. Dezen sluiten zich naderhand steeds meer bij de boosdoeners aan. Dit gebeurt omdat niemand enig goede uit liefde tot het goede kan doen, tenzij uit God’. Daarna werd ik naar de bijeenkomst geleid, en zie, zij verschenen mij als mensen met geen onknap gezicht en in sierlijke kledij. En de engelen zeiden: ‘Zij verschijnen zo in hun eigen licht, maar wanneer het licht uit de hemel invloeit, veranderen de gezichten en ook de kleren. Dit gebeurde ook zo, waarna zij met donkerzwarte gezichten verschenen, gekleed in zwarte zakken. Maar toen dit licht werd teruggetrokken, verschenen zij weer als tevoren. Kort daarop sprak ik met enigen uit die bijeenkomst en zei: 'Ik hoorde de menigte om u heen roepen: o zulke geleerden'. Daarom zou ik graag met uw toestemming met u over onderwerpen die tot de hoogste opgaven van de geleerdheid behoren, van gedachten willen wisselen’. Zij antwoordden: ‘Zeg maar wat u wilt, en wij zullen u tevreden stellen’. Ik vroeg: ‘Van welke aard moet de godsdienst zijn, waardoor de mens zalig wordt?’ En zij zeiden: ‘Wij zullen deze vraag in verschillende vragen opsplitsen, en voordat wij hierover tot een besluit gekomen zijn, kunnen wij geen antwoord geven. Er dient als volgt in overweging te worden genomen: (1) Of de godsdienst iets is. (2) Of er al dan niet zaligmaking bestaat. (3) Of de ene godsdienst meer uitmaakt dan de andere. (4) Of er een hemel en een hel zijn. (5) Of er een eeuwig leven na de dood is; en nog veel meer vragen’. Ik vroeg over het eerste punt: of de godsdienst iets is. En zij begonnen dit te overwegen met een veelheid aan argumenten. Ik verzocht hun, dit punt aan de vergadering voor te leggen, en zij droegen het voor. Het algemene antwoord was, dat die vraag zoveel onderzoek vergde, dat men daarmee niet in een avond klaar kon komen. Maar ik vroeg: ‘Kan zij door u in een jaar opgelost worden?’ En een van hen zei, dat het niet kon in honderd jaren. Ik zei: ‘Ondertussen bent u zonder godsdienst, en daar de zaligmaking daarvan afhangt, bent u zonder de voorstelling van, zonder het geloof in, en zonder hoop op de zaligmaking’. Hij antwoordde ‘Moet er niet eerst worden aangetoond, of de godsdienst bestaat, en wat het is en of het iets is. En als het er is, moet het er ook voor de wijzen zijn. Als het er niet is, dan moet het alleen voor het gewone volk zijn. Het is bekend dat de godsdienst een band genoemd wordt. De vraag is enkel: voor wie? Is het slechts voor het gewone volk, dan is het op zichzelf niets. Indien het het ook voor de wijzen is, dan is het iets.’

Nadat ik dit gehoord had, zei ik: ‘U bent allesbehalve geleerden, daar u niets anders kunt denken dan of iets al dan niet is, en dit van de ene naar de andere zijde gooien. Wie kan een geleerde zijn, wanneer hij niet iets zeker weet, en daarin verder doorgaat, zoals een mens van stap tot stap en allengs tot de wijsheid voortschrijdt. Daarnaast raakt u de waarheden zelfs niet eens met de nagel aan, maar brengt ze verder en verder weg uit uw gezichtsveld. Daarom staat het redeneren alleen of iets al dan niet is, gelijk met redeneren over een hoed, die nooit wordt opgezet, of over een schoen, die nooit wordt aangetrokken. Wat vloeit daar anders uit voort, dan dat u niet weet of iets er is en of het soms niets anders dan een voorstelling is. Zoals of er zaligmaking bestaat, of er een eeuwig leven na de dood is, of de ene godsdienst beter is dan de andere, of er een hemel en een hel zijn. Hierover kunt u niets denken, zo lang u bij de eerste stap blijft steken, en daar op het zand stampt, zonder de ene voet voor de andere te zetten en verder te lopen. Past u wel op, dat uw geest zich niet, door buiten een oordeel te blijven staan, van binnen verhardt en een zoutpilaar wordt.’ Na dit gezegd te hebben, ging ik heen en zij wierpen mij uit verontwaardiging stenen na. En toen verschenen zij mij als gesneden beelden, waarin niets van menselijke rede gelegen is. Ik vroeg de engelen naar het lot van hen. Zij zeiden dat de laagsten van hen in de diepte, en daar in een woestijn, worden neergelaten en gedwongen worden om lasten te dragen. Daar zij dan niets uit de rede kunnen opbrengen, zwetsen zij en spreken zij onzinnigheden. Zij verschijnen daar vanuit de verte als ezels die lasten dragen.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.

Van Swedenborgs Werken

 

Goddelijke Voorzienigheid #318

Bestudeer deze passage

  
/ 340  
  

318. Maar hoe de staat van de mens vanuit bevestigingen en de overredingen daaruit wordt veranderd, zal nu worden gezegd, maar in deze orde:

1. Dat er niets is dat niet bevestigd kan worden en dat het valse dit meer kan dan het ware.

2. Het ware verschijnt niet als het valse wordt bevestigd, maar het valse verschijnt door het bevestigde ware.

3. Kunnen bevestigen al wat men maar wil is niet inzicht, maar alleen scherpzinnigheid, wat ook bij de slechtste mensen kan bestaan.

4. Er is een verstandelijke dat niet tegelijk een bevestiging van de wil is, maar alle bevestiging van de wil is ook verstandelijk.

5. De bevestiging van de wil en tegelijk de verstandelijke bevestiging van het boze maakt dat de mens gelooft dat de eigen voorzichtigheid alles is en de Goddelijke Voorzienigheid niets; niet echter de verstandelijke bevestiging alleen.

6. Al het bevestigde vanuit de wil en tegelijk met het verstand blijft aan tot in het eeuwige, niet echter dat wat alleen maar bevestigd is door het verstand.

Wat betreft het eerste: dat er niets is dat niet bevestigd kan worden en dat het valse dit meer kan dan het ware.

Wat kan niet bevestigd worden wanneer door atheïsten wordt bevestigd dat God niet de Schepper van het heelal is, maar dat de natuur de schepster van zich is; dat godsdienst slechts een beperkende band is voor de eenvoudigen en in het algemeen, dat de mens is zoals een beest en dat hij evenzo sterft. Wanneer wordt bevestigd dat echtbreuken geoorloofd zijn, evenzo heimelijke diefstallen, bedriegerijen en listige kuiperijen; dat sluwheid inzicht is en boosaardigheid wijsheid. Wie bevestigt niet zijn eigen ketterij; zijn er niet boekdelen vol bevestigingen voor de beide godsdiensten die in de Christelijke wereld heersen. Maak tien nog zo ondoorgrondelijke ketterijen en zeg aan een scherpzinnig persoon dat hij ze zal bevestigen en hij zal ze alle bevestigen. Indien u daarna alleen vanuit de bevestigde dingen ziet, zult u dan niet de valse dingen als de ware zien. Aangezien al het valse blinkt in de natuurlijke mens vanuit de schijnbaarheden en de begoochelingen van hem, en niet het ware tenzij in de geestelijke mens, zo blijkt dat het valse meer dan het ware bevestigd kan worden. Opdat men zal weten dat al het valse en al het boze bevestigd kan worden totdat het valse zoals het ware verschijnt en het boze zoals het goede, kan het volgende tot voorbeeld dienen: laat het bevestigd zijn, dat het licht duisternis is en de duisternis licht. Kan er dan niet gezegd worden: wat is licht in zich; is het iets anders dan iets dat verschijnt in het oog volgens de staat ervan. Wat is het licht voor het gesloten oog; hebben niet de vleermuizen en de nachtuilen zodanige ogen; zien zij niet het licht als duisternis en de duisternis als licht? Ik heb van sommige mensen gehoord dat zij op deze manier zagen en van de helse geesten dat zij, hoewel zij in de duisternis zijn, elkaar toch wederzijds zien. Heeft de mens niet licht in zijn dromen midden in de nacht; is dus zo de duisternis niet licht en het licht duisternis? Maar geantwoord kan worden: Wat is dit; het licht is het licht zoals het ware het ware is en de duisternis is de duisternis zoals het valse het valse is. Nog een voorbeeld: het wordt bevestigd dat de raaf wit is; kan het niet worden gezegd dat haar zwartheid slechts een schaduw is die niet het werkelijke van haar is; de veren zijn van binnen wit, het lichaam eveneens; het zijn deze substanties waarvanuit zij gevormd is; omdat haar zwartheid alleen een schaduw is, wordt de raaf daarom wit wanneer zij oud wordt; en enige van zulke dieren werden ook gezien. Wat is het zwarte anders dan wit; vermaal zwart glas en u zult zien dat het gruis wit is en daarom wanneer u de raaf zwart noemt, spreekt u vanuit de schaduw en niet vanuit het werkelijke. Maar geantwoord kan worden: Wat is dit; zo kan van alle vogels gezegd worden dat zij wit zijn. Hoewel deze dingen tegen de gezonde rede zijn, werden ze aangevoerd, opdat kan worden gezien dat een geheel en al aan het ware tegenovergesteld valse en een geheel en al aan het goede tegenovergesteld boze, bevestigd kan worden.

Ten tweede: het ware verschijnt niet wanneer het valse eenmaal is bevestigd, maar het valse verschijnt vanuit het bevestigde ware.

Al het valse is in duisternis en al het ware in het licht; en in de duisternis verschijnt niet iets, ja zelfs kan men ook niet weten wat het is, tenzij door het te betasten; maar in het licht is dit anders. Daarom ook worden in het Woord valse dingen duisternis genoemd en vandaar wordt van hen die in valse dingen zijn, gezegd dat zij wandelen in de duisternis en in de schaduw des doods. Omgekeerd worden daar de ware dingen het licht genoemd en vandaar wordt van hen die in de ware dingen zijn, gezegd dat zij wandelen in het licht en zij worden zonen des lichts genoemd. Dat vanuit het valse dat eenmaal is bevestigd het ware niet verschijnt, en dat vanuit het bevestigde ware het valse verschijnt, blijkt uit vele dingen, zoals: wie zou enig geestelijk ware zien tenzij het Woord het leerde; zou het niet louter dichte duisternis zijn die niet uiteengeslagen kon worden tenzij door het licht waarin het Woord is en tenzij bij hem die verlicht wil worden. Welke ketter kan zijn valse dingen zien tenzij hij het echte ware van de Kerk toelaat; eerder ziet hij het niet. Ik heb gesproken met hen die zich in het van de naastenliefde gescheiden geloof bevestigd hadden en op de vraag of zij niet zo vele dingen in het Woord hadden gezien over de liefde en de naastenliefde, over de werken en de daden, over het houden van de geboden en dat hij die doet gezegend en wijs is en dwaas degene die niet doet. Daarop zeiden zij dat ze die dingen wanneer zij ze lazen, niet anders zagen dan dat dit zaken van het geloof zijn en zo aan die dingen als met gesloten ogen voorbij gingen. Zij die zich in valse dingen bevestigd hebben, zijn zoals zij die op een wand lichtstroken zien en die wanneer zij in de schaduw van de avond zijn, die vlekken in hun fantasie zien als een ruiter of een mens, maar dit visionaire beeld wordt verdreven door het invloeiend daglicht. Wie kan het geestelijk onreine van de echtbreuk gewaarworden dan alleen hij die in het geestelijk reine van de kuisheid is; wie kan het wrede van de wraak gewaarworden dan alleen hij die in het goede vanuit de liefde van de naaste is; welke echtbreker en welke wraakgierige bespot niet hen die hun verkwikkelijke dingen hels noemen en omgekeerd de verkwikkingen van de echtelijke liefde en van de liefde van de naaste hemels, enzovoort.

Ten derde: dat kunnen bevestigen al wat men maar wil, niet inzicht is, maar alleen scherpzinnigheid en dit kan ook bij de slechtsten bestaan.

Er zijn uiterst handige bevestigers die niet enig ware weten, niettemin kunnen zij zowel het ware als het valse bevestigen en enigen van hen zeggen: Wat is het ware; is het er wel; is dit niet waar wat ik waar maak? Toch wordt van dezen in de wereld geloofd dat zij inzicht hebben, toch zijn ze alleen maar wandbepleisteraars. Niet anderen hebben inzicht dan zij die doorvatten dat het ware waar is en dit door aanhoudend doorvatte waarheden bevestigen. Dezen en genen kunnen slechts weinig worden onderscheiden, omdat niet onderscheiden kan worden tussen het licht van de bevestiging en het licht van de doorvatting van het ware. Ook verschijnt het niet anders dan dat zij die in het licht van de bevestiging zijn, ook in het licht van de doorvatting van het ware zijn, terwijl toch het onderscheid is zoals tussen een dwaallicht en echt licht; en het dwaallicht in de geestelijke wereld is zodanig dat het in duisternis wordt verkeerd als het echte licht invloeit. Zodanig dwaallicht is bij velen in de hel, die wanneer zij daaruit in het echte licht worden gebracht in het geheel niets zien, waaruit blijkt, dat kunnen bevestigen al wat men maar wil, slechts scherpzinnigheid is, wat ook kan bestaan bij de slechtsten.

Ten vierde: er is een bevestiging die verstandelijk is en niet tegelijk van de wil, maar alle bevestiging van de wil is ook verstandelijk.

Hierbij enige voorbeelden ter toelichting. Zij die het van de naastenliefde gescheiden geloof bevestigen en toch een leven van naastenliefde leven; in het algemeen zij die een valse van een leer bevestigen en toch niet volgens dat leven, zijn diegenen die in de verstandelijke bevestiging zijn en niet tegelijk in de bevestiging van de wil. Maar zij die een valse van leer bevestigen en daarnaar leven, zijn diegenen die in de bevestiging van de wil en tegelijkertijd in de verstandelijke bevestiging zijn. De oorzaak is omdat het verstand niet invloeit in de wil, maar de wil in het verstand. Hieruit blijkt ook wat het valse van het boze is en wat het valse van het niet-boze. Dat het valse van het niet-boze verbonden kan worden met het goede, niet echter het valse van het boze, daarvan is de oorzaak dat het valse van het niet-boze het valse is in het verstand en niet in de wil, en het valse van het boze het valse is in het verstand vanuit het boze in de wil.

Ten vijfde: dat de bevestiging van de wil en tegelijk de verstandelijke bevestiging van het boze maakt dat de mens gelooft dat de eigen voorzichtigheid alles is en de Goddelijke Voorzienigheid niet iets; niet echter de verstandelijke bevestiging alleen.

Er zijn verscheidenen die bij zich de eigen voorzichtigheid bevestigen vanuit de schijnbaarheden in de wereld, maar toch niet de Goddelijke Voorzienigheid ontkennen. Dezen hebben slechts de verstandelijke bevestiging, maar zij die tegelijk de Goddelijke Voorzienigheid ontkennen hebben eveneens de bevestiging van de wil. Maar deze tezamen met de overreding is voornamelijk bij hen die vereerders van de natuur en tegelijk vereerder van zich zijn.

Ten zesde: dat al het bevestigde met de wil en tegelijk uit het verstand aanblijft tot in het eeuwige, niet echter dat wat slechts bevestigd is uit het verstand.

Dat immers wat alleen van het verstand is, is niet in de mens, maar buiten hem; het is alleen in het denken; en niets treedt in de mens en wordt hem toegeëigend dan wat wordt overgenomen uit de wil, dit immers wordt van de liefde van zijn leven. Dat dit aanblijft tot in het eeuwige zal in het nu volgende nummer worden gezegd.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl