Van Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #20

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

20. II. Deze éne God is de Substantie zelf en de Vorm zelf; en de engelen en de mensen zijn substanties en vormen vanuit Hem; en voor zoveel zij in Hem zijn en Hij in hen, zijn zij beelden en gelijkenissen van Hem. Aangezien God het ‘Zijn’ is, is Hij ook de Substantie, want wanneer het ‘Zijn’ niet substantie is, is het een fantasie; want de substantie is het zijnde, dat bestaat; en wie de substantie is, is ook de vorm, want wanneer de substantie niet vorm is, is het een verbeelding. Daarom kunnen beide aan God worden toegeschreven, maar in die zin, dat Hij de enige, de eigenlijke en de eerste Substantie en Vorm is. Dat deze vorm de eigenlijke Mens is, dat wil zeggen, dat God de Mens zelf is, van wie alle dingen oneindig zijn, werd aangetoond in het werk ‘De Wijsheid van de Engelen over de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid’, uitgegeven te Amsterdam in het jaar 1763. Zo ook dat mensen en engelen substanties en vormen zijn, geschapen en georganiseerd om de Goddelijke dingen op te nemen, die door de hemel in hen invloeien, daarom worden zij in het boek van de Schepping ‘beelden en gelijkenissen van God’ genoemd, (Genesis 1:26-27), en elders ‘Zijn zonen’ , en ‘van Hem geboren’; maar in de loop van dit werk zal het op vele plaatsen worden aangetoond, dat de mens, voor zoveel hij onder het Goddelijk toezicht leeft, dat wil zeggen, zich laat leiden, meer en meer innerlijk Zijn beeld wordt. Wanneer men zich over God niet de voorstelling vormt, dat Hij de eerste Substantie en Vorm is, en over Zijn Vorm, dat deze de eigenlijk Menselijke is, dan zouden de menselijke gemoederen zich gemakkelijk laten innemen door op schimmen gelijkende fantasieën over God Zelf, over het ontstaan van de mensen en over de schepping van de wereld. Over God zouden zij zich geen ander begrip vormen dan als over de natuur van het heelal in haar eerste dingen, dus als over de uitbreiding ervan, of als over het ledige of het niets; over het ontstaan van de mensen als over een toevallig samenvloeien van de elementen in een dergelijke vorm; over de schepping van de wereld, dat de substanties ervan en vormen zijn ontstaan uit punten en daarna uit geometrische lijnen, die, daar ze geen eigenschappen hebben, als gevolg daarvan op zichzelf niets zijn; bij zulke mensen is al wat tot de Kerk behoort, gelijk aan de Styx of de duisternis in de Tartarus.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.

Van Swedenborgs Werken

 

True Christian Religion #81

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

81. CHAPTER TWO

THE LORD THE REDEEMER

The previous chapter dealt with God the Creator, and at the same time with creation; this chapter will deal with the Lord the Redeemer, and at the same time with redemption. The following chapter will deal with the Holy Spirit, and at the same time with the way God works. By the Lord the Redeemer we understand Jehovah in the Human; for the following pages will prove that Jehovah Himself came down and assumed human form in order to effect redemption. We say 'the Lord' and not 'Jehovah' because the Jehovah of the Old Testament is called the Lord in the New Testament, as can be established from the following passages; we read in Moses:

Hear, O Israel, Jehovah our 1 God is one Jehovah; you shall love Jehovah God with your whole heart and your whole soul, Deuteronomy 6:4-5.

but in Mark:

The Lord our God is one Lord; you shall love the Lord your God with your whole heart and your whole soul, Mark 12:29-30.

Also in Isaiah:

Prepare the way for Jehovah, make smooth in the desert a path for our God, Isaiah 40:3.

but in Luke:

You shall go before the face of the Lord to prepare the way for Him, Luke 1:76.

and in other passages. The Lord too ordered His disciples to call Him Lord, and He was therefore so called by the Apostles in their Epistles, and later by the Apostolic Church. This is plain from its creed, the so-called Apostles' Creed. The reason was that the Jews did not dare to name Jehovah on account of His holiness, and because 'Jehovah' means the Divine Being (Esse), which existed from eternity, while the Human, which He took upon Himself in time, was not that Being. I showed in the previous chapter (18-35) what the Divine Being or Jehovah is. For this reason, here and in what follows by the Lord we understand Jehovah in His Human.

[2] Now since knowledge of the Lord surpasses in excellence all other kinds of knowledge known to the church, or even in heaven, I shall adopt an ordered arrangement to bring that knowledge to light, as follows:

(i) Jehovah, the Creator of the Universe, came down and took upon Himself human form, in order to redeem and save mankind.

(ii) He came down as the Divine Truth, which is the Word, yet He did not separate the Divine Good from it.

(iii) He took upon Himself human form in accordance with His Divine order.

(iv) The Human by which He brought Himself into the world is what is called the Son of God.

(v) The Lord by acts of redemption made Himself righteousness.

(vi) By the same acts He united Himself with the Father, and the Father with Him. This too was in accordance with Divine order.

(vii) Thus God became man, and man God, in one person.

(viii) His progress towards union was His state of exinanition 2 , and the union itself is His state of glorification.

(ix) From this time on no one from Christian countries can come into heaven, unless he believes in the Lord God the Saviour, and approaches Him alone.

These propositions will be explained one by one.

Voetnoten:

1. So changed in the author's own copy from 'your'.

2. Or being emptied; 104.

  
/ 853  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.