Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #481

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

481. De mens wiens liefde hemels en geestelijk is, gaat naar de hemel; maar de mens, van wie de liefde lichamelijk en werelds is, ontbloot van hemelse en geestelijke liefde, gaat naar de hel. Ten opzichte van deze waarheden werd ik in staat gesteld om zekerheid te ontvangen door allen die ik heb zien opnemen in de hemel, of heb zien neerwerpen in de hel. Zij die in de hemel waren opgenomen, hadden een leven dat gegrond was in hemelse en geestelijke liefde; terwijl zij die in de hel werden geworpen, verzonken waren in een leven dat gegrond was in lichamelijke en wereldse liefde. Hemelse liefde is de liefde voor het goede, oprechte en rechtvaardige, omdat het goed, oprecht en rechtvaardig is, en dat uit liefde doen. Dezulken dus, die in hemelse liefde zijn, hebben het leven van het goede, oprechte en rechtvaardige, dat een hemels leven is. Zij die deugden als deugden liefhebben en ze behartigen of in hun leven tot werkelijkheid brengen, hebben God lief boven alles, omdat deze deugden uitgaan van Hem. Zij hebben tegelijk hun naaste lief, omdat dit de naaste is, die men lief moet hebben. Maar lichamelijke liefde bestaat in de mens, wanneer hij het goede, de oprechtheid en de rechtvaardigheid liefheeft, niet terwille van die deugden, maar uit eigenbelang; want hij gebruikt ze als middelen om naam, rang of winst te verwerven. Zij bedoelen met het goede, met oprechtheid en rechtvaardigheid niet God en hun naaste, maar zichzelf en de wereld. Zij verheugen zich in bedrog en wanneer het goede, de oprechtheid en de rechtvaardigheid worden beoefend uit zondige beweegredenen, worden zij veranderd in kwaad, onoprechtheid en onrechtvaardigheid, die zij liefhebben onder de vorm van de ware deugden. Daar het liefde is, wat op deze wijze de aard van het leven bepaalt, wordt ieder na de dood, zodra hij intreedt in de geestenwereld, onderzocht van welke aard hij is en wordt dan verbonden aan hen die gegrond zijn in gelijke liefde. Zij die gegrond zijn in hemelse liefde, worden op deze wijze verbonden met de bewoners van de hemel, en zij die bedolven waren onder lichamelijke liefde, met de bewoners van de hel. Nadat hun eerste en tweede staat is voltooid, worden zij gescheiden, zodat zij elkaar nimmer meer zien noch kennen, want iedereen wordt zijneigen liefde, niet alleen wat zijn innerlijk aangaat en wat tot zijn gemoed behoort, maar ook wat zijn uiterlijk aangaat, vooral wat behoort tot zijn gelaat, zijn lichaam, zijn spraak. Iedereen wordt dus het beeld van zijn eigen liefde, ook in het uiterlijk voorkomen. Zij die in lichamelijke liefde zijn, worden grof, duister, zwart en lelijk, terwijl zij die in hemelse liefde zijn, vrolijk, helder, blank en mooi zijn. Zij zijn geheel ongelijk aan elkaar in hun gemoed en in hun gedachten. Zij die in hemelse liefde zijn, zijn ook verstandig en wijs, terwijl zij die in lichamelijke liefde zijn, dom zijn en op dwazen lijken. Wanneer er een inzicht verleend wordt in het innerlijk en uiterlijk van de gedachte en aandoening van hen die in hemelse liefde zijn, dan schijnt hun innerlijk gelijk te zijn aan het licht, en van sommigen gelijk vlammend licht; hun uiterlijk vertoont verschillende schone kleuren, gelijk die van de regenboog; terwijl het innerlijk van hen die verzonken zijn in lichamelijke liefde, op iets zwarts gelijkt, omdat zij gesloten zijn; en het uitwendige van sommigen heeft een dof vurig voorkomen, namelijk bij hen, die zich innerlijk op boosaardig bedrog toelegden, omdat hun uiterlijk vuile kleuren vertoont en onaangenaam is voor het oog. Het innerlijk en uiterlijk van de geest en het gemoed worden namelijk in de geestelijke wereld, indien de Heer dit goedvindt, zichtbaar voorgesteld. Zij die in lichamelijke liefde verkeren, kunnen in het licht van de hemel niets zien, want dit is voor hen als dikke duisternis, terwijl het licht van de hel, dat het voorkomen heeft van glimmend houtskool, voor hen gelijk helder licht is. In het licht van de hemel wordt ook hun innerlijk gezicht verduisterd en wel zozeer, dat zij krankzinnig worden; daarom ontvluchten zij het en verschuilen zich in holen en spelonken, waarvan de diepte in verhouding is tot hun leugen uit het kwade. Zij daarentegen die gegrond zijn in hemelse liefde, zien alles des te helderder en de voorwerpen schijnen hen des te mooier, naarmate zij meer innerlijk of hoger ingaan in het licht van de hemel, terwijl zij ook naar die mate de waarheid meer verstandig en wijselijk bevatten. Zij die gedompeld waren in lichamelijke liefde, kunnen onmogelijk leven in de warmte van de hemel; want de warmte van de hemel is de hemelse liefde; maar zij kunnen alleen leven in de hitte van de hel, waarvan het de liefde is te woeden tegen anderen die hen ongunstig gezind zijn. Anderen smaden, vijandschap, haat en wraak zijn de vermaken van die liefde en wanneer zij in deze zijn, zijn zij in hun leven. Zij zijn er geheel onbekend mee wat het is goed te doen aan anderen uit het goede zelf en terwille van het goede zelf; maar zij weten alleen wat het is goed te doen uit het kwade en terwille van het kwaad. Iemand die verzonken is in lichamelijke liefde, kan in de hemel zelfs niet ademhalen. Zodra een kwade geest daarheen wordt geleid, hijgt hij naar adem, gelijk iemand die met de dood worstelt. Aan de andere zijde ademen zij die gegrond zijn in hemelse liefde, des te meer vrij en leven zij des te meer volkomen, naarmate zij meer in het innerlijk van de hemel komen. Uit deze dingen mag het duidelijk zijn dat de hemelse en geestelijke liefde de hemel uitmaakt in de mens, omdat in die liefde al wat de hemel uitmaakt, is ingeschreven; terwijl lichamelijke en wereldse liefde, ontbloot van hemelse en geestelijke, de hel in de mens is, omdat in deze liefde al wat de hel uitmaakt, is ingeschreven. Duidelijk volgt hieruit dat de mens van wie de liefde hemels en geestelijk is, naar de hemel gaat; maar dat de mens van wie de liefde lichamelijk en werelds is, ontbloot van hemelse en geestelijke liefde naar de hel gaat.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #509

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

509. Daar in deze tweede staat kwade geesten tot allerlei misdaden toesnellen, gebeurt het dikwijls dat zij streng worden gestraft. In de geestenwereld bestaan verschillende straffen en er wordt geen onderscheid van persoon gemaakt, of iemand nu in de wereld een koning dan wel een dienstknecht geweest is. Elk kwaad draagt zijn straf in zich - beide gaan samen. Wie dus deelgenoot is aan het kwaad is ook deelgenoot aan de straf. Niemand wordt er echter gestraft voor kwaad dat hij in de wereld heeft gedaan, maar voor hetgeen hij daar doet. Het komt evenwel op hetzelfde neer of men zegt dat de boze gestraft wordt voor zijn kwaad in de wereld, dan wel voor het kwaad in het andere leven; want ieder keert na de dood tot zijn eigen leven terug en dus tot soortgelijke boosheden, terwijl zijn natuur zodanig blijft als zijn leven was in het lichaam (zie nr. 470-484). e reden waarom zij gestraft worden is, omdat de vrees voor straf het enige middel is om boosheden in deze staat te onderdrukken. Vermaningen, onderwijs, vrees voor de wet en voor hun naam, zijn niet langer van nut; want iedereen handelt nu overeenkomstig zijn natuur die niet beteugeld of verbroken kan worden, tenzij door straf. Goede geesten worden echter niet gestraft, ofschoon zij in de wereld kwaad hebben gedaan; want hun kwaad keert niet terug. Ook werd mij gezegd dat hun kwaad van een andere aard was dan dat van de bozen, omdat zij daarin niet met opzet handelden tegen de waarheid, noch uit een ander slecht hart dan wat zij van hun ouders hadden overgeërfd, waarin zij werden geleid door een blind vermaak wanneer zij in hun uiterlijk waren, afgescheiden van hun innerlijk.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.