Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #280

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

280. Omdat onschuld bestaat in het worden geleid door de Heer en niet door zichzelf, zijn allen die in de hemel zijn, in onschuld, want allen die daar zijn, verlangen door de Heer te worden geleid. Zij weten dat zichzelf leiden, zou zijn door hun eigen wil te worden geleid en hun eigen wil is zichzelf lief te hebben en hij die zichzelf liefheeft, duldt niet dat een ander hem leidt. Vandaar dat een engel voorzover hij in onschuld is, voor zover ook in de hemel is, dat is, voor zover in het Goddelijk goede en het Goddelijk ware; want daarin zijn is in de hemel zijn. De hemelen worden daarom onderscheiden naar de onschuld; zij die in de laagste of eerste hemel zijn, verkeren in onschuld van de laagste graad. Zij die in de middelste of tweede hemel zijn, in onschuld van de middelste of tweede graad; maar zij die in de binnenste of derde hemel zijn, verkeren in onschuld van de derde of binnenste graad. Deze laatste zijn daarom in de ware hemelse onschuld, want boven alles verlangen zij door de Heer te worden geleid, gelijk kleine kinderen door hun vader. Om deze reden nemen zij ook het Goddelijk ware dat zij horen, hetzij onmiddellijk van de Heer of middellijk, door het Woord of door prediking, aanstonds in hun wil op en doen het en brengen het zo in hun leven; vandaar hebben zij zoveel meer wijsheid dan engelen van een lagere hemel (zie nr. 270-271). mdat die engelen van zulke aard zijn, zijn zij ook het dichtst bij de Heer van Wie zij onschuld ontvangen en worden zij ook gescheiden van wat uit henzelf is, zodat zij als het ware in de Heer leven. Zij schijnen in uitwendige vorm eenvoudig en voor de ogen van engelen van de lagere hemelen vertonen zij zich als kinderen, dus als kleinen en ook als niet zeer wijs, ofschoon zij de wijste engelen in de hemel zijn; want zij weten dat zij in het geheel geen wijsheid van zichzelf hebben en dat dit te erkennen wijsheid is. En ook dat hetgeen zij weten als niets is in vergelijking met hetgeen zij niet weten; dit weten, erkennen en gewaar worden is, zeggen zij, de eerste schrede naar wijsheid. Die engelen hebben ook geen klederen, aangezien naaktheid overeenstemt met onschuld.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #270

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

270. Er zal nu iets gezegd worden omtrent de wijsheid van de engelen van de derde of binnenste hemel en hoe ver die verheven is boven de wijsheid van de engelen van de eerste of laagste hemel. De wijsheid van de engelen in de derde of binnenste hemel is onbegrijpelijk, zelfs voor hen, die in de laagste hemel zijn; de reden daarvan is, dat het innerlijk van de engelen van de derde hemel open is tot de derde graad, maar het innerlijk van de engelen van de eerste hemel alleen tot de eerste graad en alle wijsheid neemt naar het innerlijke toe en wordt verder vervolmaakt naar gelang van hun opening (zie nr. 208, 267). mdat het innerlijk van de engelen van de derde of binnenste hemel tot de derde graad geopend is, zijn de Goddelijke waarheden als het ware in hen gegraveerd; want de innerlijke dingen van de derde graad zijn meer in de vorm van de hemel dan de innerlijke dingen van de tweede en eerste graad en de vorm van de hemel is uit Goddelijke waarheid, dus volgens Goddelijke wijsheid. Om deze reden schijnt Goddelijke waarheid als het ware in die engelen gegraveerd, of als bij hen ingeplant en ingeboren. Zodra zij daarom waarachtige Goddelijke waarheden horen, erkennen en begrijpen zij die onmiddellijk en zien hetzelfde daarna als ware het in zichzelf. Omdat de engelen van die hemel zodanig zijn, redeneren zij nooit over Goddelijke waarheden, en nog minder discussiëren zij over enige waarheid, of die al of niet zo is en zij weten ook niet wat het is te geloven of geloof te hebben, want zeggen zij: 'Wat is geloof?Aangezien ik voel en zie dat het zo is.' Zij lichten dit toe door vergelijkingen; bijvoorbeeld, dat het zou zijn als wanneer iemand in gezelschap met een ander een huis ziet met verscheidene dingen daarin en daaromheen, en dan tot zijn makker zou zeggen, dat hij geloven moet dat die dingen bestaan en dat ze zo zijn, als hij ziet; of ook, als wanneer iemand een tuin ziet met bomen en vruchten erin en dan tot zijn makker zou zeggen dat hij geloof behoort te hebben dat er een tuin is met bomen en vruchten, terwijl hij ze duidelijk met zijn ogen ziet. Daarom noemen die engelen nooit het woord geloof en hebben er ook geen denkbeeld van, noch ook redeneren zij over Goddelijke waarheden en nog minder disputeren zij over enige waarheid, of die al of niet zo is. Maar de engelen van de eerste en tweede hemel hebben de Goddelijke waarheden niet aldus in hun innerlijk gegraveerd, omdat bij hen alleen de eerste graad van het leven geopend is; daarom redeneren zij over de waarheid en zij die redeneren, zien nauwelijks iets buiten de feiten van de dingen waarover zij redeneren, of gaan niet verder dan het onderwerp, behalve dan alleen om het ergens mee te bevestigen dan, en wanneer zij het hebben bevestigd, zeggen zij dat het een zaak van het geloof is en moet worden aangenomen. Over deze dingen heb ik met de engelen gesproken, die zeiden dat het onderscheid tussen de wijsheid van de engelen van de derde hemel en de wijsheid van de engelen van de eerste hemel gelijk staat met het onderscheid tussen helder en duister. Zij vergelijken ook de wijsheid van de engelen van de derde hemel met een heerlijk paleis vol van allerlei nuttige dingen, omringd aan alle kanten door lusthoven en daaromheen prachtige dingen van velerlei aard; en die engelen, omdat zij in de waarheden van de wijsheid zijn, kunnen dat paleis binnengaan en alle dingen bezien, de lusthoven in alle richtingen doorwandelen en door alle dingen verlustigd worden. Maar het is anders met hen die over waarheden redeneren en vooral met hen die over waarheden disputeren, want omdat zij waarheden niet zien door het licht van de waarheid, maar ze aannemen hetzij van anderen hetzij uit de letter van de Bijbel, die zij niet innerlijk verstaan, zeggen zij dat zij moeten worden aangenomen, of dat men daarin geloof moet hebben, zonder te wensen dat het innerlijk gezicht daarin verder doordringt. Van hen zeiden de engelen dat zij niet tot de eerste dorpel van het paleis van de wijsheid kunnen naderen en nog minder het zelf binnengaan en in de lusthoven rondwandelen, aangezien zij bij de eerste stap blijven staan. Het is anders met hen die in de waarheden zelf zijn; niets hindert hen om verder gebracht te worden en vooruit te gaan zonder beperking, want de waarheden die zij zien, leiden hen waar zij ook gaan en in grote uitgestrektheden, omdat iedere waarheid voor oneindige uitbreiding vatbaar is en in gemeenschap staat met een menigte andere. Zij zeiden verder nog dat de wijsheid van de engelen van de binnenste hemel hoofdzakelijk daarin bestaat, dat zij Goddelijke en hemelse dingen in ieder voorwerp zien en wonderbaarlijke dingen in een reeks van verscheidene voorwerpen; want alle dingen die zij met hun ogen zien zijn in overeenstemming. Zo bijvoorbeeld als zij paleizen en tuinen zien, eindigt hun gezicht niet met de dingen die voor hun oog zijn, maar zien zij de innerlijke dingen waaruit zij ontstaan, dus waarmee zij overeenstemmen en zulks in alle verscheidenheid in verband met de verschijning van de voorwerpen. Zodoende aanschouwen zij ontelbare dingen tegelijkertijd in orde en verband, waardoor hun geest zozeer wordt verrukt, dat zij buiten zichzelf schijnen gebracht te worden. Dat alle dingen die zich in de hemel vertonen, overeenstemmen met de Goddelijke dingen die van de Heer bij de engelen zijn, zie men hierboven (nr. 170-176).

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.