Van Swedenborgs Werken

 

Goddelijke Voorzienigheid #81

Bestudeer deze passage

  
/ 340  
  

81. De boze dingen die de mens geoorloofd acht, hoewel hij ze niet doet, worden hem ook toegeëigend, want het geoorloofde in het denken is vanuit de wil, er is immers instemming. Daarom, wanneer de mens enig boze geoorloofd acht, verwijdert hij de inwendige band daarvoor en wordt hij er alleen vanaf gehouden dat te doen door de uitwendige banden, zoals vrees, en omdat de geest van de mens dat boze begunstigt, doet hij het daarom vanuit het geoorloofde als de uitwendige banden zijn verwijderd. Intussen doet hij het in zijn geest aanhoudend, maar hiervoor zie men de ‘Leer des Levens voor Nova Hierosolyma’, n. 108-113.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Goddelijke Voorzienigheid #265

Bestudeer deze passage

  
/ 340  
  

265. 3. Dat tegen de Goddelijke Voorzienigheid twijfel kan worden geuit uit het feit dat men tot nu toe niet heeft geweten dat de boze dingen als zonden schuwen de Christelijke godsdienst zelf is.

Dat dit de Christelijke godsdienst zelf is, werd in de ‘Leer des Levens voor Nova Hierosolyma’, van het begin tot het einde, getoond; en omdat het van de naastenliefde gescheiden geloof alleen verhindert dat het wordt opgenomen, werd ook daarover gehandeld. Gezegd wordt dat men niet heeft geweten dat de boze dingen als zonden schuwen de Christelijke godsdienst zelf is. Dit komt omdat bijna allen het niet weten en toch eenieder het weet, zie boven n. 258. Dat niettemin vrijwel allen het niet weten, komt omdat het gescheiden geloof dit in vergetelheid heeft gebracht, dit immers dicteert dat het geloof-alleen zaligt en niet enig goed werk of goede van de naastenliefde; voorts dat zij niet langer onder het juk van de wet zijn, maar in vrijheid. Zij die zulke dingen enige malen hebben gehoord, denken niet langer over enig boze van het leven, noch over enig goede van het leven. Ieder mens neigt ook vanuit zijn natuur daartoe om het te omhelzen en wanneer hij het eenmaal omhelst heeft, denkt hij niet meer aan de staat van zijn leven. Dit is de oorzaak dat het niet geweten wordt. Dat het niet wordt geweten, is mij in de geestelijke wereld duidelijk geworden. Ik heb meer dan duizend nieuwkomers die vanuit deze wereld waren aangekomen gevraagd of zij weten dat de boze dingen als zonden schuwen de godsdienst zelf is. Zij zeiden dat ze dat niet wisten en dat dit iets nieuws is, waarvan men tot nu toe niet gehoord had; maar dat men gehoord had dat zij het goede niet kunnen doen uit zich en dat zij niet zijn onder het juk van de wet. Toen ik zei of zij niet weten dat de mens zich moet onderzoeken, zijn zonden zien, boete doen en daarna een nieuw leven inzetten en dat anders de zonden niet vergeven worden, en dat ze, als de zonden niet vergeven worden, niet gezaligd worden, en dat dit met luide stem werd voorgelezen aan hen zo vaak zij aan het Heilig Avondmaal deelnamen, antwoordden ze dat zij op die dingen niet hadden gelet, maar alleen daarop dat er voor hen vergeving van de zonden is door het Sacrament van het Avondmaal, en dat het geloof zonder dat zij het weten, de overige dingen werkt. Opnieuw zei ik: ‘Waarom hebt u uw kleine kinderen de Decaloog geleerd, toch opdat zij weten zouden welke boze dingen de zonden zijn die geschuwd moeten worden; of alleen opdat ze die dingen weten en geloven en niet doen zouden. Waarom wordt er dan gezegd dat het iets nieuws is; hierop konden zij niet iets anders antwoorden dan dat zij het weten en toch niet weten; en dat zij nooit denken over het zesde gebod wanneer zij echtbreuk plegen, over het zevende gebod wanneer zij heimelijk stelen of bedriegen, enzovoort, te minder dat zulke dingen zijn tegen de Goddelijke Wet, dus tegen God. Toen ik meer dingen in herinnering bracht vanuit de leren van de Kerken en vanuit het Woord, die bevestigen dat de boze dingen als zonden schuwen en verafschuwen de Christelijke godsdienst zelf is en dat eenieder gelooft naarmate hij schuwt en verafschuwt, bewaarden zij het stilzwijgen. Maar zij werden bevestigd dat het waar is, toen ze zagen dat allen werden onderzocht naar het leven en gericht volgens de daden, en niemand volgens het van het leven gescheiden geloof, omdat eenieder geloof heeft volgens het leven. Dat de Christelijke wereld dit voor het merendeel niet heeft geweten, is vanuit de wet van de Goddelijke Voorzienigheid dat het aan eenieder wordt overgelaten vanuit het vrije volgens de rede te handelen, waarover boven n. 71-99 en 100-128. Verder ook vanuit de wet dat niet iemand onmiddellijk vanuit de hemel wordt geleerd maar middellijk door het Woord, de leer en de predikingen daaruit, waarover n. 154-174. Eveneens vanuit de gezamenlijke wetten van de toelating, wat ook de wetten van de Goddelijke Voorzienigheid zijn. Meer hierover zie men boven n. 258.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl