Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8480

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

8480. En de mannen maakten een overschot daaruit tot aan de morgen; dat dit het misbruik van het Goddelijk Goede betekent, namelijk dat zij het voor zich wilden verwerven door zichzelf, staat vast uit de betekenis van een overschot maken tot aan de morgen, dus bezorgd zijn over het verkrijgen van het goede uit zich, nr. 8478; dus is dit het misbruik van het Goddelijk Goede; er wordt misbruik gezegd, wanneer iets soortgelijks in laatsten ontstaat, maar uit tegengestelde oorsprong; uit tegengestelde oorsprong ontstaat het goede wanneer het uit de mens en niet uit de Heer is; de Heer immers is het Goede Zelf, en dus is Hij het uit Wie al het goede is; het Goede dat uit Hem is, heeft het Goddelijke in zich; dus is uit het binnenste en uit het eerste Zijn het goede; maar het goede dat uit de mens is, is niet het goede, omdat de mens uit zich niet dan alleen het boze is; vandaar is het goede dat uit hem is, in zijn eerste wezen het boze, hoewel het in de uiterlijke vorm als het goede kan verschijnen.

Het is hiermee gesteld als met bloemen die op een paneeltje zijn geschilderd, vergeleken met de bloemen die in een tuin groeien; deze bloemen zijn uit de binnenste dingen mooi, want hoe innerlijker zij worden geopend, des te schoner zijn zij; maar de bloemen die op een paneeltje zijn geschilderd zijn slechts in de uiterlijke vorm mooi en ten aanzien van de innerlijke vorm niets dan slijk en een opeenhoping van grove door elkaar liggende aardse delen; dit leert de Heer ook wanneer Hij zegt: ‘Salomo in al zijn heerlijkheid is niet bekleed geweest zoals een van de leliën des velds’, (Mattheüs 6:29).

Zo is het dus gesteld met het goede dat uit de mens is en met het goede dat uit de Heer is.

Dat die goeden zozeer van elkaar verschillen, kan de mens niet weten, omdat hij vanuit uiterlijke zaken oordeelt; de engelen echter doorvatten terdege vanwaar het goede van de mens is en vandaar de hoedanigheid ervan; de engelen bij de mens zijn en wonen als het ware in het goede uit de Heer en zij kunnen niet in het goede uit de mens zijn; zij verwijderen zich daarvan zoveel als zij kunnen, want uit het binnenste is het boos; het goede immers uit de Heer heeft in zich de hemel; dat goede immers is in beeld de vorm van de hemel en het bergt in zijn binnenste de Heer Zelf, want in elk goede dat uit de Heer voortgaat, is het evenbeeld van Hemzelf en vandaar het evenbeeld van de hemel; maar in het goede dat uit de mens is, is het evenbeeld van de mens en omdat de mens uit zich niets dan alleen het boze is, is dit het evenbeeld van de hel; zo groot is het verschil van het goede uit de Heer en van het goede uit de mens.

Het goede uit de Heer is bij hen die de Heer liefhebben boven alle dingen en de naaste als zichzelf; maar het goede uit de mens, is bij hen die zichzelf boven alle dingen liefhebben en de naaste bij zichzelf vergeleken verachten.

Dezen zijn het, die ook de zorg voor morgen hebben, omdat zij op zichzelf vertrouwen; eerdergenoemden echter zijn het die geen zorgen voor morgen hebben omdat zij op de Heer vertrouwen, nr. 8478.

Zij die op de Heer vertrouwen, ontvangen aanhoudend uit Hem het goede, want alles wat hun overkomt, en voorspoedig ofwel onfortuinlijk verschijnt, is niettemin het goede, want het is als een middel bevorderlijk voor hun eeuwige gelukzaligheid; maar zij die op zichzelf vertrouwen, brengen aanhoudend het boze over zich, want alles wat zij ervaren, ook al verschijnt het als voorspoedig en gelukkig, is toch het boze en het is vandaar als middel bevorderlijk voor hun rampzaligheid.

Die zaken worden daarmee aangeduid dat zij van het manna in het geheel geen overschot zouden maken tot de morgen en dat het overschot wormen uitbroedde en verrotte.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

De Bijbel

 

Marcus 9:46

Studie

       

46 Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt.