Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8078

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

8078. En alle opening van een ezel zult gij lossen met een stuk kleinvee; dat dit betekent dat het louter natuurlijke geloof niet aan de Heer is toe te kennen, maar het ware van de onschuld daarin, blijkt uit de betekenis van de opening, namelijk dat wat het eerst geboren wordt uit de wederverwekte, of het eerstgeborene, dus het geloof.

Dat het eerstgeborene het geloof is, is tot dusver getoond; uit de betekenis van de ezel, te weten het natuurlijke; met de ezel immers wordt het wetenschappelijke aangeduid, nrs. 5492, 5741 en verder de dienstbaarheid, nrs. 5958, 6389, dus eveneens het natuurlijke, want de wetenschappen zijn van het natuurlijke en het natuurlijke is ten opzichte van het geestelijke een dienstbaarheid; vandaar wordt nu met de opening van de ezel het louter natuurlijke geloof aangeduid, waarover hierna; uit de betekenis van lossen, namelijk in de plaats ervan iets anders geven.

Dat (ver)lossen dit betekent, blijkt uit de volle zin van de woorden, namelijk: ‘Gij zult de opening van een ezel niet doen overgaan tot Jehovah, maar lossen voor een stuk kleinvee’.

Dat tot Jehovah doen overgaan, is aan de Heer toekennen, eender als heiligen en slachtofferen, zie nr. 8074; dus is niet doen overgaan, maar lossen, niet toekennen, maar in de plaats ervan iets anders geven; en uit de betekenis van het stuk kleinvee, namelijk het ware van de onschuld; dat het stuk kleinvee het ware van de onschuld is, komt omdat onder het stuk kleinvee een lam of een geitenbokje wordt verstaan en met deze jonge dieren wordt de onschuld aangeduid, nrs. 3519, 3994, 7840, hier het ware van de onschuld, omdat niet een lam of geitenbokje, maar een stuk kleinvee wordt gezegd.

Hieruit blijkt dat met alle opening van een ezel zult gij lossen met een stuk kleinvee, wordt aangeduid dat het louter natuurlijke geloof niet aan de Heer moet worden toegekend, maar het ware van de onschuld dat daarin is.

Het louter natuurlijke geloof is een geloof dat wordt ingeboezemd langs de uiterlijke weg en niet langs een innerlijke; zoals het zinlijke geloof, dat bestaat uit het geloof dat iets zo is omdat het oog het ziet en de hand het kan aanraken; over dit geloof zei de Heer tegen Thomas: ‘Omdat gij hebt gezien, Thomas, hebt gij geloofd; gezegend zijn zij die niet zien en geloven’, (Johannes 20:29); en ook zoals het geloof aan wonderen, zie nr. 7290; en ook het geloof op gezag, dat wil zeggen, wanneer men gelooft dat iets zo is omdat een ander, in wie men geloof heeft, het heeft gezegd.

Het geestelijk geloof echter is dat wat langs de innerlijke weg wordt ingeboezemd en tegelijk langs de uiterlijke; de inboezeming langs de innerlijke weg maakt dat het geloofd wordt en daarop wordt dat wat wordt ingeboezemd langs de uiterlijke weg, dat het bevestigd wordt; het geestelijke van het geloof is de aandoening van de naastenliefde en vandaar de aandoening van het ware ter wille van het goede nut en ter wille van het leven; die dingen maken dat het geloof geestelijk is.

De inboezeming van het geloof langs de innerlijke weg vindt plaats door het lezen van het Woord en dan door verlichting uit de Heer, die gegeven wordt volgens de hoedanigheid van de aandoening, dat wil zeggen, volgens het einddoel van het ware te weten.

Hieruit nu kan vaststaan wat het louter natuurlijke geloof is en omdat dit geloof, omdat het niet geestelijk is, niet aan de Heer toegekend kan worden, dat wil zeggen, erkend en geloofd dat het uit de Heer is; want de Heer vloeit in door de aandoening van het ware en het goede; dat het geloof een innerlijke aandoening is, zie nr. 8034.

Het ware van de onschuld dat dit geloof in zich kan hebben en door de Heer aanvaard kan worden, is dat vanuit onschuld wordt geloofd dat het zo is.

Hieruit blijkt nu, hoe het moet worden verstaan dat het louter natuurlijke geloof niet aan de Heer zal toegekend worden, maar het ware van de onschuld dat daarin is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3519

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3519. Dat de woorden ‘en neem mij van daar twee goede geitenbokjes’ de waarheden van dit goede betekenen, blijkt uit de betekenis van de geitenbokjes, namelijk de waarheden van het goede, waarover in wat hierna volgt. Dat het er twee waren, komt omdat er zowel in het natuurlijke als in het redelijke dingen zijn, die tot de wil en die tot het verstand behoren. De dingen die in het natuurlijke op de wil betrekking hebben, zijn verlustigingen en die welke op het verstand daar betrekking hebben, zijn wetenschappelijkheden en deze beide moeten verbonden zijn om iets te wezen. Dat de geitenbokjes de waarheden van het goede zijn, kan blijken uit die plaatsen in het Woord, waar bokjes en geiten worden genoemd. Men moet weten dat alle zachtaardige en nuttige dieren die in het Woord genoemd worden, in de echte zin de hemelse dingen zijn die tot het goede behoren en de geestelijke dingen die tot het ware behoren, nrs. 45, 46, 142, 143, 246, 714, 715, 2180, 2781, 3218;

en aangezien er verschillende soorten van hemelse dingen of goedheden zijn en dus ook verschillende soorten van geestelijke dingen of waarheden, wordt door het ene beest iets anders aangeduid dan door het andere, namelijk iets anders door een lam, iets anders door een bokje en verder iets anders door schaap, geit, ram, geitenbok, var, stier en verder ook iets anders door een paard of kameel en ook iets anders door vogels; en eveneens iets anders door de zeedieren, zoals door walvissen en vissen. Er zijn meer geslachten van hemelse en geestelijke dingen dan er kunnen worden opgesomd en vandaar goedheden en waarheden, hoewel het schijnt, wanneer het hemelse of het goede, maar ook het geestelijke of het ware genoemd wordt, alsof het niet menigvuldig, maar slechts één was; maar hoe menigvuldig beide zijn of hoe ontelbaar de geslachten ervan zijn, kan blijken over wat over de hemel in nr. 3241 werd gezegd, namelijk dat deze is onderscheiden in ontelbare gezelschappen en wel overeenkomstig de geslachten van de hemelse en geestelijke dingen, of van de goedheden van de liefde en vandaar van de waarheden van het geloof. Bovendien heeft elk geslacht van het goede en elk geslacht van het ware ontelbare soorten, waarin de gezelschappen van elk geslacht zijn onderscheiden en elke soort evenzo. De meest algemene geslachten van het goede en het ware zijn die, welke werden uitgebeeld door de dieren die in de brand- en slachtoffers geofferd werden; en aangezien de geslachten van elkaar ten zeerste waren onderscheiden, werd het uitdrukkelijk bevolen, dat deze en geen andere zouden opgedragen worden; namelijk in sommige offerplechtigheden mannelijke en vrouwelijke lammeren en verder bokjes en jonge geitjes; in sommige rammen en schapen en ook bokken; daarentegen in andere weer kalveren, varren en stieren; en verder ook duiven en tortelduiven, zie de nrs. 922, 1823, 2180, 2807, 2830, 3218. Wat echter geitenbokjes en geiten betekenden, kan zowel uit de slachtoffers waarbij zij geofferd werden, als uit andere plaatsen in het Woord blijken. Hieruit blijkt duidelijk dat de mannelijke en vrouwelijke lammeren de onschuld van de innerlijke of redelijke mens betekenden en de geitenbokjes en de geiten de onschuld van de uiterlijke of natuurlijke mens betekenden, dus het ware en het goede daarvan. Dat het ware en het goede van de onschuld van de uiterlijke of natuurlijke mens door het geitenbokje en de geit worden aangeduid, blijkt uit de volgende plaatsen in het Woord; bij Jesaja:

‘De wolf zal met het lam verkeren en de luipaard bij de geitenbok nederliggen; ook het kalf en de jonge leeuw en het schaap tezamen en een kleine knaap zal ze drijven’, (Jesaja 11:6) waar gehandeld wordt over het rijk van de Heer en over de staat daar, van geen vrees voor het boze of van geen beduchtheid voor de hel, omdat men bij de Heer is; lam en geitenbok staan voor hen die in de onschuld zijn en omdat zij het allermeest beveiligd zijn, worden zij in de eerste plaats genoemd. Toen alle eerstgeboorte van Egypte geslagen werd, werd bevolen ‘dat zij een volkomen en mannelijk kuddebeest zouden slachten van de lammeren of van de geitenbokken en van het bloed strijken op de zijposten en aan de bovendorpel van de huizen en dat er dan geen plaag onder hen zou zijn door de verderver’, (Exodus 12:5, 7, 13);

de eerstgeboorte van Egypte is het uitgebluste goede van de liefde en van de naastenliefde, nr. 3325;

de lammeren en de geitenbokken zijn de staten van onschuld, waarin diegenen zijn die tegen het boze beveiligd zijn; want allen in de hemel worden van de Heer door staten van onschuld beschermd; deze bescherming werd uitgebeeld door de slachting van het lam of van de geitenbok en door het bloed op de zijposten en aan de bovendorpel van de huizen. Wanneer aan iemand Jehovah verschenen was door middel van een engel, werd – opdat hij niet sterven zou – een geitenbokje geofferd, zoals toen Hij aan Gideon verscheen, (Richteren 6:19) en aan Manoach, (Richteren 13:15, 16, 19). De reden hiervan was, dat Jehovah aan niemand, zelfs niet aan een engel, kan verschijnen, tenzij hij aan wie Hij verschijnt, in de staat van de onschuld is; daarom wordt men, zodra de Heer aanwezig is, in de staat van de onschuld gebracht, want de Heer treedt door de onschuld binnen, ook bij de engelen in de hemel; daarom kan niemand in de hemel komen, tenzij hij iets van onschuld heeft, overeenkomstig de woorden van de Heer, (bij Mattheüs 18:3; Markus 10:15; Lukas 18:17). Dat zij geloofden te zullen sterven, wanneer Jehovah verscheen, tenzij zij een dergelijk brandoffer offerden, zie Richteren 13:22, 23. Aangezien de ware echtelijke liefde onschuld is, nr. 2736, was het in de uitbeeldende Kerk gebruik, tot de echtgenote in te gaan door de gave van een geitenbokje, zoals men leest over Simson, (Richteren 15:1) en ook over Jehudah toen hij tot Thamar inging, (Genesis 38:17, 20, 23). Dat het bokje en de geit de onschuld betekenden, blijkt ook duidelijk uit de schuldoffers, wanneer iemand door afdwaling gezondigd had, namelijk dat zij deze zouden offeren, (Leviticus 1:10; 4:28; 5:6);

een zonde door afdwaling is een zonde uit onwetendheid, waarin onschuld is. Hetzelfde blijkt duidelijk uit dit Goddelijke gebod bij Mozes:

‘De eerstelingen der eerstelingen uws lands zult gij in het huis van Jehovah, uw God, brengen; gij zult het bokje niet koken in de melk van zijn moeder’, (Exodus 23:19; 34:26) waar door de eerstelingen van het land die zij in het huis van Jehovah zouden brengen, de staat van de onschuld, die in de kindsheid gelegen is, wordt aangeduid; en door het niet koken van het bokje in de melk van zijn moeder, dat zij de onschuld van de kindsheid niet verderven zouden. Aangezien deze dingen worden aangeduid, volgt in beide aangehaalde plaatsen het ene gebod zonder onderbreking op het andere, terwijl zij in de letterlijke zin geheel en al verschillend lijken, maar in de innerlijke zin samenhangen. Aangezien de bokjes en de geiten, zoals gezegd, de onschuld betekenden, was het ook bevolen, dat de gordijnen over de woning van de tent gemaakt zouden zijn uit geitenwol, (Exodus 25:4; 26:7; 35:5, 6, 23, 26; 36:14), dit ten teken dat alle heilige dingen die daarin uitgebeeld waren, hun wezen ontleenden aan de onschuld; door de geitenwol wordt het laatste of uiterste van de onschuld aangeduid, dat in de onwetendheid ligt, zoals dat bij de heidenen bestaat, die in de innerlijke zin de gordijnen van de tabernakel zijn. Hieruit blijkt nu duidelijk, welke en hoedanige waarheden van het goede door de twee goede geitenbokjes, waarover de moeder Rebekka tot de zoon Jakob sprak, worden aangeduid, namelijk dat zij die van de onschuld of van de kindsheid waren, te weten, die welke Ezau tot zijn vader Izaäk zou brengen, waarover eerder nr. 3501, 3508, en die weliswaar deze waarheden van het goede niet waren, maar in de aanvang als deze schenen; dit is de reden waarom Jakob zich daarmee als Ezau voordeed.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl