7442. En de huizen van de Egyptenaren zullen vervuld worden met het vliegend ongedierte en ook het land waarop zij zijn; dat dit betekent dat de valsheden van de kwaadwilligheid alles van het natuurlijk gemoed in beslag zullen nemen, staat vast uit de betekenis van vervullen, namelijk in beslag nemen; uit de betekenis van het huis van de Egyptenaren, te weten de innerlijke dingen van het natuurlijk gemoed, nr. 7407; uit de betekenis van het vliegend ongedierte, dus de valsheden vanuit kwaadwilligheid, nr. 7441; en uit de betekenis van het land van Egypte, dus het natuurlijk gemoed in het algemeen, nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301.
Hoe het hiermee is gesteld dat ook de innerlijke dingen van het natuurlijk gemoed door de valsheden van het kwaad, die in de uitersten van dat gemoed zijn, in beslag zullen worden genomen, moet in het kort worden gezegd: datgene wat van de Heer door de hemel bij de mens invloeit, vloeit in het innerlijk van hem binnen en zij gaan voort tot aan uitersten of laatsten en daar vertonen zij zich voelbaar aan de mens; en dus vloeien zij tot aan het zinlijke en dan verder in de dingen die van het lichaam zijn; indien het zinlijke is gevuld met fantasieën vanuit begoochelingen en schijnbaarheden en te meer vanuit valsheden, dan worden de waarheden die invloeien, daar in zulke dingen verkeerd, aangezien zij daar worden opgenomen volgens de aangebrachte vorm, nr. 7343; voor zoveel ook als het ware in het valse wordt verdraaid, worden de innerlijke dingen, waardoor de doorgang plaatsvindt, gesloten en tenslotte is er verder geen opening meer over dan alleen om datgene te laten doorvloeien wat slechts het vermogen kan geven van redeneren en daardoor de boosheden door valsheden te bevestigen.
Omdat het zo bij de mens is gesteld, is het nodig als hij wordt wederverwekt, dat het natuurlijke van hem tot aan het zinlijke toe wordt wederverwekt; want indien dat niet plaatsvindt, is er geen opneming van het goede en het ware, aangezien zoals eerder gezegd, het invloeiende ware daar wordt verdraaid en dan de innerlijke dingen worden gesloten; daarom, wanneer de uiterlijke dingen zijn wederverwekt, de gehele mens is wederverwekt.
Dit werd aangeduid door de woorden van de Heer tot Petrus toen Hij diens voeten waste, bij Johannes: ‘Simon Petrus zei: Heer, was niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd. Jezus zei tot hem: Die gewassen is heeft niet van node dan dat hij ten aanzien van de voeten gewassen zal worden en hij is geheel rein’, (Johannes 13:9,10); met de voeten wordt het natuurlijke aangeduid, nrs. 2162, 3761, 3986, 4280, 4938-4952; met wassen wordt zuiveren aangeduid, nrs. 3147, 5954; met de handen worden de innerlijke dingen van het natuurlijke aangeduid en met het hoofd de geestelijke dingen; daaruit blijkt, wat daaronder wordt verstaan dat hij die gewassen is, het niet nodig heeft dat hij ten aanzien van de voeten gewassen zal worden en geheel rein is; dus, dat de mens dan is wederverwekt, wanneer hij ook is wederverwekt ten aanzien van de uiterlijke dingen, die van het natuurlijke zijn; wanneer dus de mens ook ten aanzien van het natuurlijke is wederverwekt, dan is alles daar ondergeordend aan het innerlijke en wanneer de innerlijke dingen daar invloeien, dan vloeien zij in als in hun algemene dingen, waardoor zij zich voelbaar aan de mens vertonen; wanneer het zo bij de mens is, dan wordt door hem de aandoening gevoeld van het ware dat van het geloof is en de aandoening van het goede dat van de naastenliefde is.
Maar het zinlijke zelf, dat het laatste van het natuurlijke is, kan lastig worden wederverwekt; de oorzaak hiervan is dat het geheel en al is opgevuld met stoffelijke ideeën uit aardse, lichamelijke en wereldlijke dingen; daarom wordt de mens die wordt wederverwekt, vooral heden ten dage, niet wederverwekt ten aanzien van het zinlijke, maar ten aanzien van het natuurlijke dat het dichtst boven het zinlijke is, waartoe hij wordt verheven door de Heer wanneer hij over de ware en de goede dingen van het geloof denkt; het is het vermogen van de verheffing uit het zinlijke, waarmee de mens wordt begiftigd wanneer hij door de Heer wordt wederverwekt; ten aanzien van het zinlijke, hoedanig het is en over de verheffing van het denken erboven, zie de nrs. 5084, 5089, 5094, 5125, 5128, 5767, 6183, 6201, 6310, 6311, 6313, 6314, 6316, 6318, 6564, 6598, 6612, 6614, 6622, 6624, 6844, 6845, 6948, 6949.