Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3019

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3019. Dat de woorden ‘Abraham zei tot zijn knecht, de oudste van zijn huis’ de ordening en de invloeiing van de Heer betekenen in Zijn natuurlijke, hetgeen ‘de knecht, de oudste van het huis’ is, blijkt uit de betekenis van ‘zeggen’ hier, te weten bevelen, aangezien het tot een knecht is gericht; en aangezien er gehandeld wordt over de rangschikking van de dingen die in de natuurlijke mens zijn door het Goddelijke, betekent ‘zeggen’ ordenen en invloeien, want al wat gedaan wordt in de natuurlijke of uiterlijke mens, wordt geordend door de redelijke of innerlijke mens en vindt plaats door invloeiing. Dat ‘de knecht, de oudste van het huis’ het natuurlijke of de natuurlijke mens is, kan blijken uit de betekenis van de knecht, namelijk dat wat lager is en het hogere dient, of wat hetzelfde is, wat meer uiterlijk is en dient wat innerlijker is, zie de nrs. 2541, 2567. Alle dingen die tot de natuurlijke mens behoren, zoals wetenschappelijke dingen van elke soort, zijn niets anders dan dienstbare dingen, want zij zijn dienstbaar aan het redelijke, opdat dit evenwichtig kan denken en juist willen. Dat ‘de oudste van het huis’ de natuurlijk mens is, kan blijken uit wat hierna volgt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #10235

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

10235. En maken zult gij een wasvat van brons; dat dit betekent het goede van de natuurlijke mens, waarin de zuivering is, staat vast uit de betekenis van het wasvat, waarin het water voor de wassing is, namelijk het natuurlijke van de mens, waarover hierna; en uit de betekenis van het brons, namelijk het goede ervan, nrs. 425, 1551.

In wat nu volgt wordt er gehandeld over de wassing en er wordt gezegd dat Aharon en zijn zonen hun handen en hun voeten zouden wassen wanneer zij binnentraden in de tent der samenkomst of wanneer zij naderden tot het altaar om te bedienen en elders wordt gezegd dat degenen die onrein zijn geworden zich en de klederen zouden wassen en dat zij zo rein zouden zijn.

Hieruit kan vaststaan dat de wassing de zuivering van de boosheden heeft uitgebeeld, dus de wassing van het lichaam en van de klederen de zuivering van het hart en van het gemoed.

Eenieder die vanuit enige verlichting denkt, kan zien, dat door de wassing niet de boosheden van het hart en van het gemoed waren afgewist, maar slechts het vuil van het lichaam en van de klederen en dat nadat dit was afgewist, toch de boosheden achterbleven en dat de boosheden geenszins door wateren konden worden afgespoeld, maar door de boetedoening.

Hieruit blijkt opnieuw, dat de dingen die bij de Israëlitische natie waren ingesteld, uiterlijke dingen zijn geweest die de innerlijke dingen hebben uitgebeeld en dat de innerlijke dingen de heilige dingen zelf van de Kerk bij hen waren en niet de uiterlijke dingen zonder die; maar dat die natie toch al het heilige in de uiterlijke dingen en niets in de innerlijke dingen heeft gesteld, staat vast uit de woorden van de Heer bij Mattheüs: ‘Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeërs, gij geveinsden, gij zuivert het uiterlijke van de drinkbeker en van de schotel, de innerlijke dingen echter zijn vol van roof en onmatigheid.

Gij blinde farizeeër, zuiver eerst het inwendige van de beker en van de schotel, opdat ook het uitwendige rein zal worden.

Gij maakt u de witgepleisterde graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinheid’, (Mattheüs 23:25-27; Markus 7:2-8; Lukas 11:39).

Dat het wasvat het natuurlijke betekent, is omdat met de wassing daarin de zuivering van de boosheden wordt aangeduid en deze zuivering vindt plaats in het natuurlijke en bovendien worden met de vaten in het algemeen de dingen aangeduid die van de natuurlijke mens zijn, nrs. 3068, 3079, 9394; aangezien het natuurlijke de ontvanger is van de geestelijke dingen die van de innerlijke mens zijn.

Onder het natuurlijke wordt het uiterlijke van de mens verstaan, dat wil zeggen, dat wat de uiterlijke mens wordt genoemd.

Het kan vreemd klinken, dat met het wasvat het natuurlijke van de mens wordt aangeduid; maar men moet weten dat in de innerlijke zin hier wordt gehandeld over de zuivering van de boosheden en het is de mens die gezuiverd wordt.

Daaruit volgt, dat er iets van de mens wordt aangeduid met dat waarin de wassing plaatsvond, waarmee de zuivering wordt aangeduid.

Dat dit het natuurlijke is, komt omdat daarin, zoals gezegd, de zuivering plaatsvindt.

Bovendien betekenden alle dingen die ter wille van de eredienst bij de Israëlitische en Joodse natie waren opgebouwd, dingen zijn van de hemel en de Kerk, dus zulke dingen die bij de mens zijn; want indien zij niet iets bij de mens hadden betekend, dan zouden zij niet iets hebben uitgebeeld.

Aangezien met het wasvat het natuurlijke van de mens wordt aangeduid, met de wateren in het wasvat de waarheden die van het geloof zijn en met de wassing de zuivering van de boosheden, kan men vandaar weten wat er was aangeduid met de ‘bronzen zee’ naast de tempel en eveneens met de twaalf ossen die haar droegen; evenzo wat met de tien overige wasvaten, die ook naast de tempel waren gesteld en met de daarin gegraveerde leeuwen, ossen en cherubim, voorts met de raderen zoals van een wagen daaronder.

Wat al deze dingen betekenden, is duidelijk wanneer bekend is wat wordt aangeduid met het wasvat, het water en de wassing en wanneer het bekend is, hoe het is gesteld met de zuivering van de boosheden bij de mens, want alle en de afzonderlijke dingen waren uitbeeldend voor de hemelse en de geestelijke dingen.

De door Salomo gemaakte en naast de tempel opgestelde bronzen zee wordt als volgt beschreven: ‘Hij maakte de gegotene zee, tien ellen van rand tot rand, rondom rond, vijf ellen de hoogte; en een snoer van dertig ellen omgaf haar rondom.

Kolokwinten beneden de rand waren rondomgaande, tien ellen omgevende de zee rondom.

Staande op twaalf ossen, drie schouwende het noorden en drie schouwende het westen en drie schouwende het zuiden en drie schouwende het oosten.

De zee echter was op die van boven en al hun achterliggende dingen waren inwaarts.

Haar dikte was een handpalm, haar rand naar het werk van de rand van een kelk, de bloem van een lelie.

Tweeduizend bath bevatte zij en de zee was gesteld aan de rechterschouder van het huis, naar het oosten tegenover het zuiden’, (1 Koningen 7:23-26,39).

Dit vat of dit wasbekken wordt de zee genoemd, omdat met de zee het wetenschappelijke in het algemeen wordt aangeduid en al het wetenschappelijke is van de natuurlijke mens.

Dat de zee het wetenschappelijke in het algemeen is, zie de nrs. 28, 2850, 8184; en dat het wetenschappelijke van de natuurlijke mens is, nrs. 1486, 3019, 3020, 3309, 3310, 5373, 6004, 6023, 6071, 6077, 9918.

Dat dit wasvat was naar het werk van de rand van een kelk, had als oorzaak dat met de kelk, de drinkschaal of de bokaal, ook het wetenschappelijke werd aangeduid dat van de natuurlijke of zinlijke mens is, nrs. 9557, 9996.

Met de twaalf ossen worden alle goedheden aangeduid van de natuurlijke en zinlijke mens in de samenvatting, aangezien zij in de plaats van een voetstuk waren en met het voetstuk wordt datgene aangeduid wat het laatste is en ondersteunt.

Dat twaalf alle dingen in een samenvatting is, zie de nrs. 3272, 3858, 3913; en dat de os het goede van de natuurlijke mens is, nrs. 2781, 9135.

Dat zij schouwden naar alle streken van de wereld, was omdat het goede van de natuurlijke mens de ontvanger is van alle dingen die vanuit de wereld invloeien, zowel die welke betrekking hebben op de goede dingen als die welke betrekking hebben op de ware dingen.

De diameter van tien ellen betekende het volle, nr. 3107 en de omtrek van dertig ellen betekende de volledige samenvatting, nr. 9082.

Tweeduizend bath betekenden de verbinding tussen het goede en het ware, dus de zuivering en de wederverwekking, want de wederverwekking is niets anders dan de verbinding van het goede en het ware.

Tweeduizend betekent hetzelfde als twee, want de vermenigvuldigde getallen betekenen iets eenders als de enkelvoudige waaruit zij zijn, nrs. 5291, 5335, 5708, 7973.

Dat twee de verbinding is, zie de nrs. 5194, 8423.

Dat de bronzen zee was opgesteld aan de rechterschouder naar het oosten tegenover het zuiden, betekende dat zij het was tot de Heer, want de Heer is het Oosten, nrs. 101, 9668; het huis of de tempel is de hemel en de Kerk, waar de Heer is, nr. 3720.

Hieruit kan nu vaststaan, wat met de bronzen zee werd aangeduid, dus wat met het wasvat, namelijk het natuurlijke van de mens, waarin de zuivering plaatsvindt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3209

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3209. Dat de woorden ‘de knecht verhaalde aan Izaäk al de woorden die hij gedaan had’ de innerlijke gewaarwording uit het Goddelijk Natuurlijke betekenen, hoe het hiermee gesteld was, blijkt uit de betekenis van verhalen, namelijk innerlijk gewaarworden; want de innerlijke gewaarwording is als het ware een innerlijk verhaal, waarom het innerlijk gewaarworden in de historische gedeelten van het Woord wordt uitgedrukt door verhalen en eveneens door zeggen, zie de nrs. 1791, 1815, 1819, 1822, 1898, 1919, 2080, 2619, 2862;

uit de betekenis van de knecht hier, namelijk het Goddelijk Natuurlijke, waarover hierna; en uit de betekenis van ‘de woorden’, namelijk dingen, waarover nr. 1785. Hieruit blijkt duidelijk dat ‘de knecht verhaalde al de woorden, die hij gedaan had’ betekent, dat het redelijk Goddelijk Goede door het Goddelijk Natuurlijke innerlijk gewaarwerd, hoe het hiermee gesteld was. Het is hiermee als volgt gesteld: het redelijke staat in graad boven het natuurlijke en het redelijk goede in de Heer was Goddelijk; het ware echter, dat uit het natuurlijke werd opgeheven, was niet Goddelijk, voordat het met het Goddelijk Goede van het redelijke verbonden was; opdat daarom het goede van het redelijke zou invloeien in het natuurlijke, moest er een bemiddeling zijn en deze bemiddeling kon niets anders zijn dan het natuurlijke dat aan het Goddelijke deel zou hebben; dit wordt uitgebeeld door ‘de knecht, de oudste van het huis van Abraham, de bedienaar van alles wat hij had’, nrs. 3019, 3020 en dat deze het Goddelijk Natuurlijke betekent, zie de nrs. 3191, 3192, 3204, 3206.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl