Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #29

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

29. Vers 11 en 12, 12. En God zei:

‘Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde. En het was alzo. En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag dat het goed was.’

Wanneer de aarde of de mens dermate is voorbereid, dat hij van de Heer hemelse zaden ontvangen kan, en iets goeds en waars kan voortbrengen, doet de Heer eerst iets teers ontspruiten, dat grasscheutjes genoemd wordt; dan iets nuttigers dat zich verder voortplant, en zaadzaaiend kruid genoemd wordt; eindelijk iets goed dat vruchten voortbrengt en vruchtdragend geboomte genoemd wordt, waarin zaad is, elk naar zijn aard. De mens die wedergeboren wordt, is eerst zodanig, dat hij het goede dat hij doet denkt uit hem zelf te zijn, en zo ook het ware wat hij zegt, denkt uit hem zelf te zijn, terwijl het hiermee echter zo gesteld is, dat al het goede en al het ware van de Heer is. Daarom heeft diegene, die denkt dat het van hemzelf is, nog niet het leven van het ware geloof, hoewel hij het later kan ontvangen, want hij kan nog niet geloven dat het van de Heer is, omdat hij in een staat van voorbereiding is, om het leven van het geloof te ontvangen; deze staat wordt hier uitgebeeld door onbezielde dingen en de staat van het geloof daarna door bezielde dingen. Dat de Heer de zaaier is, dat het zaad Zijn Woord is, en dat de aarde de mens is, heeft Hij Zelf zich verwaardigd te zeggen, zie: (Mattheüs 13:19-24, 37, 38, 39; Markus 4:14-21; Lucas 8:11-16). Hij zegt het ook op deze manier:

‘Alzo is het rijk van God, alsof een mens zaad in de aarde wierp, en sliep en opstond, dag en nacht, en het zaad kiemde en wies op dat hij zelf niet wist hoe; want de aarde brengt vanzelf vrucht voort; eerst het kruid, daarna de aar, tenslotte het volle koren in de aar’, (Markus 4:26, 27, 28). Door het rijk van God wordt in alomvattende zin de gehele hemel bedoeld; in minder omvattende zin de ware Kerk van de Heer; in bijzondere zin eenieder die van het ware geloof is, of die wedergeboren is door te leven vanuit het geloof; daarom wordt zo’n mens ook wel hemel genoemd, omdat de hemel in hem is, of rijk van God, omdat het rijk van God in hem is, wat de Heer Zelf leert bij Lucas:

‘Jezus, ondervraagd zijnde van de farizeeën, wanneer het rijk Gods komen zou, antwoordde hun en zei: Het koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat, en men zal niet zeggen: zie hier, of zie daar, want zie, het koninkrijk Gods is binnen ulieden’, (Lucas 17:20, 21). Dit is de derde staat van de wedergeboorte van de mens, zijn staat van berouw, die eveneens voortschrijdt van de schaduw naar het licht, of van de avond naar de morgen, waarom in vers 13 gezegd wordt: en het was avond geweest, en het was morgen geweest, de derde dag.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

De Bijbel

 

Genesis 1:12

Studie

       

12 En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.