Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2144

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2144. Dat ‘in de eikenbossen van Mamre’ de hoedanigheid van de gewaarwording betekent, blijkt uit de uitbeelding en de betekenis van de eikenbossen en verder uit de uitbeelding en de betekenis van Mamre; wat de eikenbossen in het algemeen uitbeelden en betekenen, is in het eerste deel aangetoond, nrs. 1442, 1443;

en wat de eikenbossen van Mamre in het bijzonder, in nr. 1616, namelijk dat zij de innerlijke gewaarwordingen zijn, maar zodanige als de menselijke zijn uit de wetenschappelijke dingen en uit de eerste redelijke dingen die daaruit voortkomen. Wat innerlijke gewaarwording is, is heden ten dage volslagen onbekend, daar niemand heden ten dage in zo’n innerlijke gewaarwording is als waarin de Ouden en vooral de Oudsten waren; dezen wisten uit innerlijke gewaarwording of iets goed en dus of iets waar was. Het was een invloeiing van de Heer in hun redelijke door de hemel, waaruit zij terstond, wanneer zij aan iets heiligs dachten, gewaarwerden of het zo was of niet zo was; een dergelijke innerlijke gewaarwording ging later bij de mens te gronde, toen hij niet meer in hemelse, maar alleen in wereldse en lichamelijke voorstellingen begon te zijn; en in de plaats ervan trad het geweten, dat ook een soort van innerlijke gewaarwording is, want tegen het geweten of volgens het geweten handelen, is niets anders dan daaruit bemerken, of iets al dan niet zo is, of gedaan moet worden. Maar de gewaarwording van het geweten komt niet voort uit het goede, dat invloeit, maar dit komt voort uit het ware, dat overeenkomstig het heilige van hun eredienst in het redelijke van kindsbeen af is ingeplant en later bevestigd; men gelooft dan dat het enig en alleen het goede is. Vandaar is het geweten een soort van innerlijke gewaarwording, maar vanuit een dergelijk ware, en wanneer hierin door de Heer naastenliefde en onschuld wordt gelegd, ontstaat het goede van dit geweten. Uit dit weinige kan blijken, wat innerlijke gewaarwording is; maar tussen innerlijke gewaarwording en geweten is een groot onderscheid; men zie wat over de innerlijke gewaarwording is gezegd in het eerste deel, nrs. 104, 125, 371, 483, 495, 503, 521, 536, 597, 607, 784, 865, 895, 1121, 1616; over de innerlijke gewaarwording van geesten en engelen, nrs. 202, 203, 1008, 1383, 1384, 1390 t/m 1394, 1397, 1504;

en dat de geleerden niet weten wat innerlijke gewaarwording is, nr. 1387. Wat de Heer betreft, al Zijn denken was, toen Hij in de wereld leefde, uit de Goddelijke gewaarwording, daar Hij alleen een Goddelijk en Hemels Mens was, want Hij was de enige, in wie Jehovah Zelf was, uit wie Zijn innerlijke gewaarwording kwam, waarover eveneens in het eerste deel, nrs. 1616, 1791. Zijn gewaarwordingen werden steeds innerlijker, hoe dichter Hij tot de vereniging met Jehovah toetrad; van welke aard Zijn innerlijke gewaarwording nu was, kan blijken uit wat in het eerste deel gezegd is over de eikenbossen van Mamre, nr. 1616;

en van welke aard zij werd, toen Hij gewaarwerd hetgeen in dit hoofdstuk ligt besloten, wordt in het nu volgende beschreven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1387

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1387. Ik sprak soms over innerlijke gewaarwording met diegenen in het andere leven, die, toen zij in de wereld leefden, meenden, dat zij alles konden doorzien en verstaan. Ik zei hun, dat de engelen innerlijk gewaarworden, dat zij denken en spreken, willen en handelen uit de Heer, maar toch konden zij niet beseffen, wat innerlijke gewaarwording is; zij meenden dat wanneer alles op deze wijze invloeide, zij dan van alle leven zouden beroofd worden, omdat zij zo niets uit zichzelf of uit het eigen ik zouden denken, en daarin stelden zij juist het leven, en dat het op die manier een ander zou zijn, die dacht, en niet zijzelf, zodat zij dus organen zonder leven zouden zijn. Maar er werd hun gezegd, dat er zo’n verschil van leven is van innerlijke gewaarwording hebben en niet hebben, als tussen duisternis en licht, en dat zij eerst dan in zichzelf leven, wanneer zij een dergelijke innerlijke gewaarwording ontvangen, want dan leven zij uit de Heer, en hebben ook een eigen ik, dat hun gegeven wordt met alle gelukzaligheid en vreugde. Eveneens wordt hun door vele ondervindingen aangetoond, hoe het met de innerlijke gewaarwording is gesteld, en toen erkenden zij dat deze bestaat, maar na enige tijd vergaten, betwijfelden en loochenden zij het weer; hieruit kan blijken hoe bezwaarlijk de mens het vatten kan, wat innerlijke gewaarwording is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl