Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1504

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1504. Het is reeds gezegd, dat men in het andere leven bij de eerste nadering van iemand al weet, van welke aard hij is, ook al zegt hij niets; hieruit kan men zien, dat de innerlijke dingen van de mens in een zeker onbekende werkzaamheid zijn, en dat de aard van een geest daaraan wordt waargenomen. Dat dit zo is, kon hieruit blijken, dat de sfeer van deze werkzaamheid zich niet alleen in de lengte uitstrekt, maar zich ook soms, wanneer de Heer het toestaat, op verschillende wijze voelbaar openbaart.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4330

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4330. Omdat de drie hemelen tezamen de Grootste Mens samenstellen en daarmee, zoals eerder werd gezegd, alle leden, ingewanden en organen van het lichaam overeenstemmen overeenkomstig hun functies en nutten, zo stemmen daarmee niet alleen die dingen overeen die uitwendig zijn en voor het gezicht uitkomen, maar ook die welke innerlijk zijn en niet voor het gezicht uitkomen; dus die dingen die van de uiterlijke mens zijn en die welke van de innerlijke mens zijn. De gezelschappen van de geesten en engelen waarmee die dingen overeenstemmen die van de uiterlijke mens zijn, zijn voor het merendeel van deze aardbol; maar zij waarmee die dingen overeenstemmen die van de innerlijke mens zijn, zijn voor het merendeel ergens anders vandaan; die gezelschappen maken één in de hemelen, evenals bij de wederverwekte mens de innerlijke en de uiterlijke mens. Toch komen heden weinigen van deze aarde in het andere leven, met wie de uiterlijke mens één maakt met de innerlijke, want de meesten zijn zinlijk en wel dermate, dat het er weinigen zijn die iets anders geloven dan dat het uiterlijke van de mens het al van de mens is en dat er, wanneer dit vergaat, wat plaatsvindt als de mens sterft, nauwelijks iets wat leeft overblijft; te minder dat het het innerlijke is dat tot in het eeuwige voortleeft en dat wanneer het uiterlijke verdwijnt, het innerlijke voornamelijk leeft. Het werd door levende ondervinding getoond hoe deze mensen tegen de innerlijke mens zijn. Er waren zeer veel geesten van deze aarde, die toen zij in de wereld leefden, van dien aard waren geweest; in hun gezichtskring kwamen geesten die betrekking hadden op de innerlijke zinlijke mens en toen begonnen zij dezen gelijk te bestoken; bijna zoals de redelozen degenen die redelijk zijn, door voortdurend te spreken en te redeneren vanuit de begoochelingen van de zinnen en vanuit de illusies daaruit en vanuit louter hypothesen en niets gelovend dan wat door de uitwendig zinlijke dingen bevestigd zou kunnen worden en bovendien beledigden zij de innerlijke mens; maar zij die op de innerlijke zinlijke mens betrekking hadden, bekommerden zich niet in het minst om zulke dingen en waren slechts verwonderd over hun waanzin en ook over hun stompzinnigheid; en wat wonderbaarlijk is, toen de uitwendig zinlijken de innerlijk zinlijken naderden en bijna in de sfeer van hun denken kwamen, begonnen de uitwendig zinlijken moeilijk adem te halen – want geesten en engelen ademen evenzeer als de mensen, maar zij hebben een naar verhouding inwendige ademhaling, nrs 3884, 3885 e.v., 3893 – en dus zo bijna verstikt te worden, waarop zij terugdeinsden; en hoe verder zij van de innerlijk zinlijken verwijderd waren, des te kalmer en rustiger werd het onder hen, omdat zij toen gemakkelijker ademhaalden; en ook, hoe dichter zij in de buurt kwamen, des te woeliger en onrustiger; de oorzaak hiervan was dat de uitwendig zinlijken in de kalmte zijn wanneer zij in hun begoochelingen, fantasieën en hypothetische dingen en daaruit in valse dingen zijn, maar dat de kalmte voor hen is verdwenen wanneer hun dergelijke dingen worden afgenomen, wat plaatsvindt wanneer de innerlijke mens met het licht van het ware invloeit; want er zijn in het andere leven sferen van denken en aandoeningen en die worden wederzijds vergemeenschapt overeenkomstig de tegenwoordigheid en de nadering, nrs. 1048, 1053, 1316, 1504-1512, 1695, 2401, 2489.

Deze botsing hield ettelijke uren aan en op deze wijze werd getoond hoe de mensen van deze aardbol heden tegen de innerlijke mens zijn en dat het uitwendig zinlijke bijna alles bij hen uitmaakt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl