1504. Het is reeds gezegd, dat men in het andere leven bij de eerste nadering van iemand al weet, van welke aard hij is, ook al zegt hij niets; hieruit kan men zien, dat de innerlijke dingen van de mens in een zeker onbekende werkzaamheid zijn, en dat de aard van een geest daaraan wordt waargenomen. Dat dit zo is, kon hieruit blijken, dat de sfeer van deze werkzaamheid zich niet alleen in de lengte uitstrekt, maar zich ook soms, wanneer de Heer het toestaat, op verschillende wijze voelbaar openbaart.
Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2489
2489. De dingen van het innerlijk geheugen openbaren zich in het andere leven door een zekere sfeer, waaraan de geesten op een afstand naar hun hoedanigheid onderkend worden, namelijk ten aanzien van de aandoening en ten aanzien van de overreding; deze sfeer komt voort uit de werkzaamheid van de dingen in het innerlijk geheugen; over deze sferen zie men de nrs. 1048, 1053, 1316, 1504 en vervolg.