Van Swedenborgs Werken

 

Coronis - Aanhangsel tot Ware Christelijke Religie #35

  
/ 60  
  

35. Aangezien de Kerken in de Christelijke wereld, zowel de Rooms-Katholieke als die welke daarvan zijn afgescheiden, en naar haar voorlopers Luther, Melanchton en Calvijn worden genoemd, alle zonde afleiden van Adam en van zijn overtredingen, mag hier iets worden toegevoegd aangaande de oorsprongen waaruit de zonden worden overgeërfd; de oorsprongen daarvan immers zijn even talrijk als er verwekkers en verweksters in de wereld zijn. Dat van hen de neigingen, geschiktheden, ja zelfs de aandriften tot de boze dingen worden afgeleid, treedt helder in het licht krachtens de getuigenissen der ondervinding, en eveneens krachtens de instemming der rede. Wie weet niet door de bewijsgronden, bijeengebracht door de ondervinding, dat er een gemene eenderheid van de animi, en vandaar van de zeden en de gelaatstrekken uit de ouders in de kinderen en kindskinderen is, tot op een zeker nageslacht toe? Wie kan hieruit niet afleiden, dat de oorspronkelijke zonden vanuit hen zijn? Het begrip dat een ieder krijgt door te letten op de aangezichten en op de gewoonten van broeders en verwanten in families, maakt dat hij dit bekent en erkent. Wat voor reden is er derhalve om de oorsprong van alle boze dingen van Adam en diens zaad af te leiden? Is er niet evengoed een reden om dien van de ouders af te leiden? Is het niet het zaad van dezen, hetwelk zich op eendere wijze voortplant? Uit het zaad van Adam alleen de verlokkingen af te leiden, vanuit welke en volgens welke de geestelijke vormen der gemoederen van alle mensen in het heelal zijn, zou gelijk staan met de vogels van allerlei vleugel af te leiden van één enkel ei, voorts de beesten van allerlei aard uit één enkel zaad, alsmede de bomen van allerlei vrucht uit één wortel. Is er niet een oneindige verscheidenheid van mensen, de een als een schaap en de ander als een wolf; de een als een bokje en de ander als een panter; de een als een zachtmoedig trekpaard voor een kar, de ander als een ongetemde woudezel daarvoor; de een als een spelend kalfje, de ander als een verscheurende tijger; en zo voort. Vanwaar heeft een ieder dit, indien niet van zijn vader en zijn moeder? Waarom derhalve van Adam, door wie evenwel in een uitbeeldend toonbeeld de eerste Kerk van deze aardbol wordt beschreven, zoals tot nu toe is getoond. Zou dit niet zijn alsof men uit één stam, welke in de diepte der aarde verborgen is, een boomgroep afleidde van allerlei voorkomen en van allerlei nut, en van één kruid struiken die tot allerlei voordeel strekken? Zou het ook niet gelijk staan met aan de nevel der eeuwen en der annalen licht te ontlenen, en uit een niet te ontwarren kluwen een draad te halen? Waarom niet vanuit Noach, die "met God wandelde", (Genesis 6:9), en wie "God zegende" (Genesis 9:1), en van wie, alleen met drie kinderen overgebleven, "de ganse aarde werd verspreid" (Genesis 9:19)? Werden soms niet de overgeërfde dingen der geslachten vanuit Adam uitgeroeid, gelijk als door de vloed verzwolgen? Maar, mijn vriend, ik zal de ware springader der zonden openen: al het boze wordt uit de Duivel als vader ontvangen, en vanuit het atheïstisch geloof als moeder geboren; en omgekeerd wordt al het goede vanuit de Heer als Vader ontvangen, en vanuit het heilbrengende geloof in Hem als Moeder geboren. De verwekkingen van alle goede dingen in hun oneindige verscheidenheden bij de mensen zijn nergens anders vandaan dan vanuit het huwelijk van de Heer en de Kerk; en daarentegen de verwekkingen van alle boze dingen in hun verscheidenheden bij hen nergens anders vandaan dan vanuit de paring [connubium] (Het Latijn der Geschriften van Swedenborg druist hier wel regelrecht in tegen het klassieke Latijn dat, net andersom, onder conjugium verstond lichamelijke verbinding, daarentegen onder connubium de wettige en burgerlijke instelling van het huwelijk. Vertaler) van de Duivel met een profane menigte. Wie weet niet, of kan niet weten, dat de mens uit de Heer wederverwekt, dat is, opnieuw geschapen moet worden, en dat hij, voor zoveel als dit geschiedt, voor evenzoveel in de goede dingen is? Hieruit volgt mede dit, dat voor zoveel als de mens niet opnieuw verwekt of opnieuw geschapen wil worden, hij voor evenzoveel de van zijn ouders hem ingeënte boze dingen trekt en vasthoudt. Dit is het wat verborgen schuilt in het Eerste Gebod van de Decaloog:

"Ik, een ijverig God, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen over de zonen, over het derde en over het vierde geslacht dergenen die Mij haten; doende echter barmhartigheid aan duizenden die Mij liefhebben en Mijn geboden doen" (Exodus 20:5, 6; Deut. 5:9, 10).

  
/ 60  
  

Nederlandse vertaling door Anton Zelling. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2001, op www.swedenborg.nl

De Bijbel

 

Exodus 20:5-6

Studie

      

5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten;

6 En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.